Stuart Dybek
Zwerfdieren
Omdat zij altijd met katten stoeide, zaten haar handen onder de schrammen.
Ik keek altijd alsof zij een of andere bastaard uitliet die zij beweerde op dezelfde manier gevonden te hebben als mannen.
Jarenlang stond haar deur open voor alle zwerfdieren die maar opdoken. Ze kooide ze nooit, maar liet ze altijd in en uit haar leven zwerven - honden, katten, konijnen, vogels...
Het leek alsof er altijd wel een vogel was die ze verzorgde. Herstellende duiven keerden terug, streken neer en koerden onder de dakrand boven het stoepje waarop zij maïskorrels strooide.
‘De spreeuwen blijven nooit leven,’ zei ze, ‘een spreeuw kun je niet genezen.’
En overal stonden schoteltjes, enkele besmeurd met melk, andere tot het randje gevuld met smerig regenwater. Zij geloofde in de geneeskrachtige werking van regenwater.
‘Ik geef ze nooit een naam. Wij weten de naam van een dier niet. Wij gebruiken namen in plaats van te ruiken.’