Rainer Maria Rilke
Wij hebben een verschijning
Wij hebben een verschijning. Zij staat in de kamers en op de lege pleinen rond middernacht en wanneer het ochtend wordt, dan wordt zij met de dag duidelijker en wij zien de huizen door haar doorschijnende gestalte. Een dandy is ervan afhankelijk hoevelen hem waarnemen. Maar deze verschijning wordt door iedereen waargenomen: zij is uit de graven opgestaan. Iedereen neemt haar waar. Maar wie herkent haar?
Nee. Jullie moeten niet als bekenden met haar omgaan. Jullie moeten haar niet behangen met de attributen en bijnamen van vroegere oorlogen, want ook al is het oorlog, jullie herkennen haar toch niet. Omdat men jullie schilderijen van Greco heeft laten zien, gaven jullie toe dat er een vorm van beleven was die jullie niet kenden. En wanneer deze oorlog een gezicht heeft, dan moeten jullie het zien als het gezicht van Amenophis de Vierde, dat er eerst nog niet was. Jullie moeten ervoor staan zoals onlangs voor het feit dat in een span paarden, tot nu toe onaangeroepen, een tegenwoordigheid van een zeer besliste geest woont; jullie moeten als degenen die jullie nu zijn de hartstochtelijke rondgang van de dood voor lief nemen en zijn vertrouwelijkheid beantwoorden; want wat weten jullie van zijn liefde voor jullie?
Wij hebben een verschijning - en menigeen heeft haar aangeroepen; maar zij wijkt niet en schrijdt door onze muren en staat niet te woord. Omdat jullie doen alsof zij jullie kent. Sla jullie ogen op en ken haar niet; schep een holte om haar heen met de vraag van jullie blikken; honger haar uit met niet-kennen! En plotseling zal, uit angst niet te zijn, het onmetelijke tegen jullie haar naam schreeuwen en wegzinken.