Ilja Leonard Pfeijffer
De torenval
Ten tweede male had de intendant een torenval op touw gezet. De openbare gebouwen van de stad werden getooid met de geëigende banieren en alle uitvalswegen werden afgesloten. Men ging haastig en zonder groeten over straat, met neergeslagen blik, en een ieder deed zijn uiterste best niet op te vallen. Huisdieren begonnen zich nerveus te gedragen. Ook wij troffen onze voorbereidingen. De temperatuur bedroeg elf graden bij een luchtvochtigheid van zestig procent en een schrale wind uit noord tot noordwest.
Op de ochtend van de derde dag kondigden sirenes van de burgerdienst het voorvalsouper aan dat zou plaatsvinden op de centrale boulevard van de stad. Alle mannelijke inwoners boven de achttien waren verplicht aan te zitten, tenzij in het bezit van een vrijstelling. Ons is geen vrijstelling verstrekt, ondanks onze schenkingen.
Na de galgengang, gestremde boekwijtpap met zure bokworst en warme sterappelwijn, was het onze bank die ruggelings werd weggetakeld. Aan alle andere tafels sloeg men de ogen neer van opluchting en medelijden. Sommigen prevelden een stil gefluisterd dankgebed. Wij wisten dat woede of opstandigheid niet zou baten. Zonder een woord tot elkaar te spreken stapten wij in de touringcar. Angst kolkte in onze buiken.
Op de heuvel aangekomen salueerden wij volgens protocol de grootstandaard van de intendant alvorens ons alle sieraden, horloges en contanten werden afgenomen. Het staketsel, vijftig meter hoger dan de vorige keer, wierp zijn schaduw over de benedenstad. De wind floot langs de binten. Wij wisten dat dit geen droom was en dat het zou gaan geschieden.
Iemand strikte zijn veters voor de laatste maal en kuchte zonder reden. De gondel naar de top schommelde in de wind. Het hijstouw kraakte. Op het hoogste punt werd drie minuten stilgehouden.