Franz Kafka
De stuurman
‘Ben ik niet stuurman?’ riep ik. ‘Jij?’ vroeg een donkere, lange man en hij streek met zijn hand over zijn ogen, alsof hij een droom wegwiste. Ik stond aan het roer in de donkere nacht, de zwak brandende lantaarn boven mijn hoofd, en nu was deze man gekomen en hij wilde mij opzij duwen. En omdat ik niet week, zette hij zijn voet op mijn borst en duwde hij mij langzaam naar beneden, terwijl ik nog altijd aan de spijlen van het roer hing en het bij het vallen helemaal omtrok. Maar toen nam de man het over, bracht het in orde, maar mij duwde hij weg. Ik bezon mij echter snel, liep naar het luik dat naar het ruim voerde waar de manschappen lagen en riep: ‘Manschappen! Kameraden! Kom snel! Een vreemdeling heeft mij van het roer verdreven!’ Langzaam kwamen ze, ze kwamen naar boven via de scheepstrap, wankelende, vermoeide, machtige gestalten. ‘Ben ik de stuurman?’ vroeg ik. Zij knikten, maar zij hadden alleen oog voor de vreemdeling. Ze stonden in een halve cirkel om hem heen en toen hij bevelend zei: ‘Stoor mij niet’, verzamelden zij zich, knikten mij toe en gingen weer langs de scheepstrap naar beneden. Wat is dat voor volk! Denken zij ook of sloffen zij alleen maar zinloos over de aarde?