Gabriele Romagnoli
De man in wie het regende
Het begon op een avond in maart. Hij kwam thuis, zette zijn tas op de grond en zei: ‘Het regent.’ Vol verbazing keek zij hem aan: ze had geen druppel zien vallen. Hij preciseerde: ‘Het regent in mij.’ Zij legde haar oor tegen zijn borst en hoorde het geluid van een licht regenbuitje, het getik van een staartje zomers onweer in hem. ‘Hoe is dat gebeurd?’ vroeg ze hem. ‘Ik zag een hond,’ antwoordde hij, ‘een in de steek gelaten hond die jankte op de hoek van een straat. Ik moest huilen, maar de tranen kwamen niet en in plaats daarvan is deze regen hierbinnen begonnen, die nu trouwens minder wordt.’ De regen nam af, ja, maar daarna begon het weer: onstuimig toen hij zijn broer zag sterven, aanhoudend toen hij las over de drie kinderen die door de sneeuwkat waren verscheurd, onvermijdelijk elke keer dat hij verdrietig was. En aangezien hij een zeer gevoelig mens was, regende het voortdurend in hem. Hij liet zich onderzoeken, palperen, röntgenen. De arts concludeerde: ‘U bent aan het overstromen.’ Hij schreef geen behandelingen voor, die zouden volgens hem geen effect sorteren: te veel dingen in het leven bewerkstelligden die regen, het was onvermijdelijk, het water doordrenkte inmiddels zijn lichaam, hij was tot aan de rand gevuld, doorweekt en werd almaar zwaarder. Toen het peil nog meer steeg was hij gedwongen op bed te gaan liggen. Hij kon zich nu niet meer verplaatsen, zo gezwollen was hij. Zij waakte bij hem. Ze probeerde hem af te zonderen van de wereld, zodat hij geen trauma's meer zou hebben, maar nu leed hij vanwege zichzelf. En de regen overstroomde hem.
Zij zag hem verdrinken, daarna sloot ze zijn ogen en liet haar hoofd rusten op zijn borst, een zee die eindelijk kalm was geworden. Toen ze het onweer hoorde losbarsten liep ze naar het raam, maar zag de zon. Pas op dat moment merkte ze dat er geen tranen kwamen, aan de buitenkant.