Yasunari Kawabata
Foto (1924)
Een lelijke man - het is grof om dat zo te zeggen, maar het was ongetwijfeld vanwege het feit dat hij zo lelijk was dat hij een dichter was geworden - deze dichter vertelde mij het volgende:
‘Ik heb een hekel aan foto's, en ik denk er haast nooit aan om ze te laten maken. De enige keer was ongeveer vier of vijf jaar geleden, met een meisje, ter gelegenheid van onze verloving. Ze ging mij erg aan mijn hart; ik reken er niet op dat zo'n vrouw ooit nog een keer mijn leven zal binnentreden. Die foto's vormen mijn enige mooie herinnering.
Hoe het ook zij, het afgelopen jaar wilde een tijdschrift een plaatje van mij opnemen. Ik knipte een afbeelding van mij uit een foto die ik van mijzelf en mijn verloofde en haar zuster had genomen en zond die aan het tijdschrift. Onlangs kwam een journalist langs om te vragen naar een foto van mij. Ik dacht een ogenblik na. Toen knipte ik een foto van mijn verloofde en mij in tweeën en gaf die aan de verslaggever. Ik drukte hem op het hart die terug te sturen, maar ik geloof niet dat ik die ooit terug zal krijgen, Enfin, het doet er niet toe.
Ik zeg nu wel dat het er niet toe doet, maar toch was ik stomverbaasd toen ik naar de helft van de foto keek waarop mijn verloofde nu alleen stond. Was dit hetzelfde meisje? Laat ik iets over haar vertellen.
Het meisje op de foto was mooi en charmant. Ze was toen zeventien en verliefd. Maar toen ik naar de foto in mijn hand keek - de foto van het meisje waar ik van afgeknipt was - besefte ik wat een suffe griet het was. En tot dat ogenblik was het de mooiste foto geweest die ik ooit had gezien... Maar als de weerlicht ontwaakte ik uit een langdurige droom. Mijn tedere schat schrompelde ineen. En op die manier...’
De dichter sprak met nog diepere stem.
‘Wanneer zij mijn foto in de krant ziet, zal ze ongetwijfeld hetzelfde denken. Ze zal zich dood schamen dat ze ook maar een tel van een man als ik gehouden heeft.’
‘Nou ja, dat is zo'n beetje het verhaal.’
‘Toch vraag ik me nog iets af. Stel dat de krant de foto van ons tweeën zou afdrukken zoals die oorspronkelijk genomen was, zou ze dan op een drafje naar mij terugkomen in de veronderstelling dat ik zo'n geweldige man was?’