citeerde - dat Alexandrië de grote wijnpers van de liefde was; diegenen die daaruit naar boven kwamen waren de zieke mannen, de eenzamen, de profeten - ik doel op al diegenen die diep gewond zijn in hun seksualiteit.
Landschapstonen: bruin tot brons, steile horizon, laag wolkendek, paarlemoeren grond beschaduwd met oesterkleurige en violette weerspiegelingen. Het leeuwenzand van de woestijn: graftombes van profeten zink en koper gekleurd bij zonsondergang over het meer van de oudheid. Zijn enorme zandverstuivingen als watermerken uit de lucht; groen en citroen overgaand in geschutbrons, in een enkel rozijn-zwart zeil, klam, trillend: een nimf met kleverige vleugels. Taposiris is dood te midden van haar ineenstortende pilaren en bakens, verdwenen de Harpoenieren... Mareotis onder een hete lila lucht.
Zomer: zeemkleurig zand, hete marmeren lucht
Herfst: gezwollen grijsblauwe plekken.
Winter: bevroren sneeuw, koel zand.
Heldere luchtpanelen, glinsterend mica.
Overspoelde grasvelden in de delta.
Verheven sterrenlanden.
En de lente? Ach! Er is geen lente in de Delta, geen gevoel van verfrissing en vernieuwing in de dingen. Men wordt vanuit de winter gestort in wassen beeld van een zomer, te heet om adem te halen. Maar hier in Alexandrië vrijwaart de zeelucht ons van het getijdenloze gewicht van het niets van de zomer, die over de steiger tussen de oorlogsschepen sluipt, om de gestreepte luifels van de cafés langs de Grande Corniche te doen fladderen. Ik zou nooit hebben...
De stad, half verbeeld (maar helemaal werkelijk), begint en eindigt in ons, wortel geschoten in ons geheugen. Waarom moet ik nacht in nacht uit naar haar terugkeren, schrijvend bij het vuur van johannesbroodbomen terwijl de Egeïsche wind dit eiland-huis aanpakt, pakt en loslaat, de cipressen als bogen ombuigt? Heb ik nog niet genoeg gezegd over Alexandrië? Moet ik opnieuw aangestoken worden door de droom over