| |
| |
| |
Ilja Leonard Pfeijffer
Kleutergrieks opkloppen
Het evangelie volgens Johannes Parafrase van Nonnus
Toen intellectuelen in de Oudheid na al die eeuwen van pagane cultuur opeens zo nodig Christenen moesten worden, ontstond er een groot probleem. Dit probleem was stilistisch van aard, want het was met grote vindingrijkheid misschien nog wel te verkopen dat de Christelijke heilsboodschap niet al te flagrant in strijd was met de ijzeren wetten van metafysica en logica die in de grote filosofische systemen van Plato, Aristoteles en de Stoa waren ontwikkeld, en waar dat niet lukte, kon men altijd nog zijn toevlucht nemen tot varianten op het credo quia absurdum est. Ook ethische implicaties, waaronder het schokkend provocerende idee van naastenliefde, konden met filosofische drogredeneringen misschien nog wel acceptabel gemaakt worden, maar de heilige schrift, dat compositieloze amalgaam van stilistisch belabberde schrijfsels, dat kon echt niet. Als je op een feestje vertelde dat je Christen was geworden, kon je met de nodige filosofische en retorische scholing nog wel uit de voeten met de metafysische en ethische discussies. Maar als je uit de bijbel begon te citeren, ten overstaan van je vrienden, die Homerus aan bun kant hadden en Plato en Aeschylus en Sophocles en Euripides en de canon van de negen lyrici en de tien redenaars en de hoge poëzie uit het Museum van Alexandrië, en je kwam als alternatief voor hun heilige boeken aanzetten met het knullige kleutergrieks van de evangeliën, dan werd je zeker overladen met boon, en die hoon was terecht.
Daar moest dus wat aan gebeuren, aan de stilistische inferioriteit van de heilige boeken. Voordat die teksten in intellectuele Griekse kringen salonfähig konden worden, moest er om te beginnen eerst poäzie van worden gemaakt. Uiteraard moest dit hexameterpoëzie zijn, in de versmaten van Homerus, die door Aristoteles waren gekenmerkt als het meest verheven en die in Delphi door Apollo zelf gekozen waren als het medium voor goddelijke openbaringen. Er zijn verschillende voorbeelden bekend van Griekse dichters die in de late Oudheid pogingen hebben ondernomen gedeelten van de bijbel te vertalen in fatsoenlijke, hexametrische poëzie. Eén van de leukste voorbeelden is de verdichting van het evangelie volgens Johannes door Nonnus, een dichter die afkomstig was uit Panoplis en werkzaam was in Alexandrië. Hij was actief in de vijfde eeuw na Christus.
Het voordeel van poëzie is dat zij de dingen compacter kan zeggen dan proza.
| |
| |
Poëzie is altijd korter dan proza, maar Nonnus heeft zich weinig aangetrokken van deze natuurlijke tendens tot verdichting. Eén van de leukste dingen aan zijn Johannes-parafrase is nu juist dat hij het slanke, uitgebeende proza-origineel vetmest, lardeert, aandikt, en rijkelijk garneert. Het begin van de parafrase vertoont hiervan al een spectaculair voorbeeld. De eerste zin van het evangelie van Johannes telt in het Griekse origineel zeventien woorden. In de verdichting van Nonnus beslaat dezelfde zin bijna vijf verzen, in totaal eenendertig woorden. En daarbij komt nog dal Nonnus geen genoegen neemt met het simpele, grotendeels monosyllabische basisvocabulair van het Griekse origineel. Waar de eerste zin van het origineel drieëntwintig lettergrepen telt, vormen de ronkend samengestelde pronkwoorden van Nonnus' poëtische versie van die eerste zin in totaal niet minder dan negenenzeventig syllaben. Nonnus' poëtische parafrase is dus bijna drie en een half keer zo lang als het origineel.
Nonnus' pogingen om het kleutergrieks van Johannes salonfähig te maken bij de Griekse culturele elite, behelzen voornamelijk het wild rondstrooien van adjectieven en bij voorkeur adjectieven die de vinger leggen op quasi-diepzinnige filosofische paradoxen. Het woord is bij hem niet ‘in den beginne’, maar in een begin dal arrhêtos is, ‘niet in woorden te vatten’. De mededeling dat het woord ‘bij God was’, vond Nonnus kennelijk belachelijk simplistisch. Daar maakt hij iets veel diepzinnigers van. Bij hem is het woord ‘een zoon’ die op paradoxale wijze zowel isophyês, ‘gelijk van aard’ is aan de vader, als homêlikos, ‘even oud’. En om het nog interessanter te maken, geeft hij het woord ‘zoon’ ook nog amêtôr als epitheton, ‘moederloos’. In het volgende vers herformuleert hij dit door te zeggen dal het woord een boreling is van god. Elke Griekse intellectueel, gepokt en gemazeld in de grote filosofische systemen van het pagane verleden, zou op dit punt onmiddellijk vragen ‘en waar komt god dan vandaan?’ Om deze filosofische fijnslijperij voor te zijn geeft hij god maar gelijk het epitheton autophytos, ‘uit zichzelf geboren’. Maar hiermee heeft hij zijn filosofisch getrainde intellectuele vrienden nog niet stil gekregen. Die zouden nu onmiddellijk tegenwerpen: ‘Goed, oké, die god van jou is dus eeuwig en uit zichzelf geboren, maar hoe kan hij nou eeuwig en onveranderlijk zijn als hij een zoon heeft gebaard? Want dat behelst toch op zijn minst een overgang van de toestand van niet vader zijn naar de toestand van vader zijn? Dat is dus verandering. En dus kan die god van jou niet onveranderlijk zijn en wat niet onveranderlijk is, kan niet eeuwig zijn.’
Om deze tegenwerping voor te zijn last Nonnus de vergelijking in van de geboorte van de zoon uit de vader met de geboorte van licht uit licht. Een lichtbron geeft licht, zonder zelf aan verandering onderhevig te zijn. En om de filosofische complicaties definitief dicht te spijkeren voegt Nonnus toe dal de zoon ‘ondeelbaar’ is van de vader. En nu pas, na deze metafysische zelfverdediging, kan hij zeggen dat het woord ‘bij God was’. Alleen moet dat natuurlijk nog wel een beetje poëtischer worden uitgedrukt. Nonnus
| |
| |
gebruikt het zeldzame, hoogst gekunstelde adjectief synthronos, ‘samengetroond’. En de zetel waarop het woord en God samentronig toeven, is uiteraard atermôn, ‘zonder begrenzing’.
Op deze manier wordt zo goed als ieder begrip versierd met een imposant fonkelend adjectief. Het woord is geen god, maar theos hypsigenethlos, ‘god van allerhoogste komaf’. En het scheppende woord is ergoponos, ‘zich inspannend bij de arbeid’. De omgeving waaruit Johannes voortkwam, waarover in het origineel overigens met geen woord wordt gerept, wordt door Nonnus geschilderd als de ideale idyllische herdershabitat, compleet met struweel dat melissobotos is, ‘afgegraasd door bijen’. En Johannes zelf wordt met vier hoogst poëtische woorden beschreven als ‘bergenbewandelende burger van eenzame klippen’. Hij is niet de boodschapper van het doopsel, zelfs niet van het eerste doopsel, maar van het arkhegonon baptisma, het ‘eerste en als begin geborene doopsel’. En als boodschapper is hij empedomythos, ‘standvastig vasthoudend aan zijn woord’. Hier en daar ontspoort Nonnus met zijn liefde voor pompeuze adjectieven. Zo is pantrophos, ‘allen voedend’, nog wel te accepteren als adjectief bij ‘leven’, maar zôê pasimelousa, ‘het leven dat voor allen van belang is’, vind ik toch werkelijk over de grens van wat je nog met droge ogen kunt lezen. Wat ook tamelijk bizar is, is dat Johannes, omdat hij de volkeren op de been krijgt, gesierd wordt met het adjectief laossoos, het oude Homerische epitheton voor oorlogsgoden als Ares en Athene, ‘die het krijgsvolk aanvuren’.
Nonnus' Johannes-parafrase is in haar ambitie om het kaalst denkbare en meest primitieve proza op te kloppen tot een reusachtige soufflé van pompeuze poëzie meer dan een aardig curiosum. Het is een bizar taalfeest van kunstmatigheid, gekunsteldheid en kunstigheid.
Het evangelie volgens Johannes 1:1-8, Grieks origineel
1. Ἐν ἀρχῃ̑ ἠ̑ν ὁ λόγος, καὶ ὁ λόγς ἠ̑ν πὸρς τὸνθεόν, καὶ θεὸς ἠ̑ν ὁ λόγος. 2. οὑ̑τος ἠ̑ν ἐν ἀρχῃ̑ πρὸς τὸν θεόν. 3. πάντα δι᾽ αὐτου̑ ἐγένετο, καὶ χωρὶς αὐτου̑ ἐγένετο οὐδὲ ἕν ὃ γέγονεν, 4. ἐν αὐτῳ̑ ζωὴ ἠ̑ν, κὶα ἡ ζωἡ ἠ̑ν τὸ φω̑ν ἀνθρώπων 5. καὶ τὸ φω̑ς ἐν τῃ̑ σκοτίᾳί φαὶνει, καὶ ἡ σκτία αὐτὸ οὐ κατέλαβεν. 6. Ἐγένετο
ἄνθρωπς ἀπεσταλμένος παρὰ θεου̑, ὄνομα αὐτῳ̑ Ἰωάννης‧ 7. οὑ̑τος ἠ̑λθεν εἰς μαρτυρίαν, ἵνα μαρτυρήσ περὶ του̑ φωτός, ἵνα πάντες πισεύσωσιν δι᾽ αὐτου̑. 8. οὐκ ἠ̑ν ἐκενι̑ος τὸ φως, ἀλλ᾽ ἵνα μαρτυρήσ περὶ του̑ φωτός.
| |
| |
Het evangelie volgens Johannes 1:1-8, Statenvertaling
1. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. 2. Dit was in den beginne bij God. 3. Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. 4. In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. 5. En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. 6. Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes. 7. Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden. 8. Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou.
Het evangelie volgens Johannes 1:1-8, parafrase van Nonnus (verzen 1-23)
1. Ἄχρονος ἠ̑ν, ἀκίχητος, ἐν ἀρρήτῳ λόγος ἀρχῃ̑,
ἰσοφνἡς γενετη̑ρος ὁμήλικος νἱὸς ἀμήτωρ,
καὶ λόуος αν̓τοφν́τοιο θεον̑ уόνος, ἐκ φάεος φω̑ς‧
πατρὸς ἔην ἀμέριστος, ἀτέρμονι σν́νθρονος ἕδρῃ‧
και θεὸς ὑψιγένεθλος ἔην λόγος. 2. οὑ̑τος άπ՛ άρχη̑ς
ἀενάῳ συνέλαμπε θεῳ̑, τεχνήμονι κόσμου,
πρεσβύτερος κόσμοιο ‧ 3. καὶ ἔπλετο πάντα δι᾽ αὐτου̑,
ἄπνοα καὶ πνεήοντα ‧ καὶ ἐργοπόνου δίχα μύθου
οὐδὲν ἔφυ, τόπερ ἔσκε‧ 4. καὶ ἔμφυτος ἠ̑εv ἐν αὐτῳ̑
ζωὴ πασιμέλουσα, καὶ ὠκυμόρων φάος ἀνδρω̑ν
ζωὴ πάντροφος ἠ̑εv. 5. ἐν ἀχλυόεντι δὲ κόσμῳ
οὐρανίαις σελάγιζε βολαι̑ς γαιήοχος αἲγλη,
καὶ ζόφος οὔ μιν ἒμαρψε. 6. μελισσοβότῳ δ᾽ ἐνὶ λόχμῃ
ἔσκε τις οὐρεσίφοιτος ἐρημάδος ἀστὸς ἐρίπνης,
κη̑ρυξ ἀρχεγόνου βαπτίσματος‧ οὔνομα δ᾽ αὐτῳ̑
θει̑ος ᾽Ιωάννης λαοσσόος. 7. οὑ̑τος ἐπέστη
ἄγγελος ἐμπεδόμυθος, ὅπως περὶ φωτὸς ἐνίΨῃ
μαρτυρίην, ἵνα πάντες ἑνὸς κήρυκος ἰωῃ̑
ὀρθὴν πίστιν ἔχοιεν, ἀτέρμονα μητέρα κόσμου‧
8. οὐ μὲν κει̑νος ἔην νοερὸν φάος, ἀλλ᾽ ἵνα μου̑νον
πα̑σιν νἀαπτύξειε θεηγόρον ἀνθερεω̑να
καὶ φάεος προκέλευθος ἀκηρύκτοιο φανείη,
ξυνῂν μαρτυρίην ἐνέπων θεοδέγμονι λαῳ̑.
| |
| |
1. Tijdloos was, onbereikbaar, het woord in onzegbare aanvang,
zoon zonder moeder, gelijk aan de vader in aard en in jaren;
kind was het woord van de god die zichzelf baart, als licht uit het licht, en,
samengetroond op onmeetbare troon, van de vader ondeelbaar,
was het woord zelf god van hoogste geboorte 2. en van het begin af
straalde het samen met eeuwige god, de schepper van kosmos,
ouder daarom dan de kosmos, 3. en alles ontstond door het woord, wat
ademt en al zonder adem, en zonder het werkzame woord was
niets ontstaan van wat was 4. en het ieder zeer aangaande leven
was in het woord geworteld en het ieder voedende leven
gold de snel stervende mensen als licht. 5. In de donkere kosmos
fonkelde zijn aardomvamende glans met hemelse stralen;
duister verduisterde hem niet. 6. In door bijen begraasde struwelen
was er een man in de bergen, bewoner van eenzame holen,
boodschapper van de allereerste doop. Zijn naam was Johannes,
godgezonden beweger van volk, 7. en hij was het die opstond,
bode die stond bij zijn woord en getuigenis bracht van het licht, om
met de stem van één enkele bode aan ieder en allen
waar geloof te bezorgen, de eeuwige moeder van kosmos.
8. Niet hij zelf was het geestelijk licht, nee, hij stond op om
allen de mond te ontsluiten om van de god te getuigen,
wegbereider te zijn van het licht dat door niemand voorzegd was,
sprekend de boodschap van heil voor het volk dat de god zou ontvangen.
Vertaling Ilja Leonard Pfeiffer
|
|