De Revisor. Jaargang 28(2001)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] [pagina 75] [p. 75] Henk van der Waal de aantochtster de bezadigster zij houdt zich niet op in vuur, in water, in lucht of in aarde: hoogstens schurkt ze zich aan tegen de ruisingen van het onbestemd bestaande, die roosgeloken heilbrenging die zich beidt in ontheffing en berooiing en opwazemt uit de sluiers die verleidster op afstand en klodder slagroom op ouderdom van de aanvangster die toebrengster van aanzicht en droomloos vocht en plaagster van de in uitdrukking verstrikten: zij verleidt de brulapen hun woordschild af te binden, zich op de tijdrand terug te trekken en het dagelijks voedsel van de hartstocht weg te spoelen met wachten: het zou immers jammer zijn als de mogelijkheid van de aantochtster, ondanks bedoelingen, teniet zou gaan [pagina 76] [p. 76] de aantochtster zonder god trekt de verschrikking ook wel op uit de omstreek van je naam of uit het gat dat je laat vallen als je dag tegen me zegt: de binnenstemmen beteugelen de ontvalling niet langer en zijn heimelijk begonnen met het wroeten in traanvocht en het omwoelen van ratio om genadeloos licht te geven aan de gelukverstuifster dat in roekeloosheid neergedaalde buitenwezen aan de aantochtster die in bekommernis gewentelde omzoomster van aarde die kalkstrepen trekt over de doden: de uitbaters van zielenleed houdt zij in vermorzeling en de mij ten diepste doordringende bepalingen versplintert zij door een consistentie in me aan te tochten die mij houdt op de drempel van je wereld waar een mug geen mug is en een olifant een roos [pagina 77] [p. 77] de berijdster van lucht in de winter loop ik rondjes in de villawijk van je gevoel, maar als sneeuw valt is gras zoek en verdwaal ik in de wolken waar de berijdster van lucht smalend op is neergekeken: ze tikt me aan, zet me stil, legt ijs om mijn beendergestel, vermomt zich als aanschikster en morst limonade op mijn bevroren vingers als verlustigster en zet nagels in mijn ontvelde rug als klemmen in mijn zielenrest, wat niet wegneemt dat ze klein is en hulpeloos: wie kwelt haar, wie bevoorrecht haar hand, wie breekt haar pols om haar te voorkomen, haar te schutkleuren, haar hoop te nietigen, haar heil te schennen als ze de bomen aanrilt, zich neersneeuwt, zegt: ga maar liggen, ik bevredig je wel? [pagina 78] [p. 78] de afwezigheidswekster of het nodig is de samenhang onder de verlangensmachines te reorganiseren en de witheid van sneeuw, de terugroep van pijn, het onbewuste van woorden af te breken? - aangeschurkt tegen de drift achter stapelwolken haakt de toekomstweefster jaarringen om de geschiedenis en vraagt asiel aan bij borelingen en sterfzekeren die vastgesnoerden in kindertijd en roepers tot de afwezigheidswekster die eclectica die zwarte stemmen laat wellen uit de hemel en verklonteraarster is van hersenweefsel: het wak in het ijs is het huig van de sloot en achter het prikkeldraad staat de lankmoedigheid van runderen in de zon te wachten tot de aanstemster nieuwe geboden etst op de blinde muren van het universum - wie haar ontcijfert is begiftigd [pagina 79] [p. 79] de onthutsster mogelijk hangt de onthutsster morgen al haar windsels over het afdruiprek aan het balkon: zo goed als naakt wil zij afgaan op de wijtelingen om het dartele dat door ze heen tintelt als ze sterven optimaal aan te blazen, want opener dan doodgaanders zijn er niet, wat dat betreft heeft de inrichter van het mensenpark het goed gedaan die wroeter in de teloorneiging van levenden die betweter die zelf te laf is om uit stof te bestaan maar de leedwezens wel vastketent aan hersenschors en verslaaft aan het ongewone dat de gewoonte heeft liefdelijkheid en waanzin uit handen te houden en te wikkelen in verlies, waardoor je nooit weet wanneer de raadselontwerpster je strikt met engelenhaar [pagina 80] [p. 80] de vierde persoon enkelvoud waarom zouden die niet bij mij zijn, die paar woorden van een toevalling die de mond brak maken: in plaats van me stilletjes te verkneukelen over de dood van god en te roepen: zie mij eens, hoe vrij ik ben en opstandig, vermag ik misschien ontvangst te sonderen omtrent hoe de ontwrichtster de ouwel van de toekomst verkruimelt op de tong van de tot zich beperkten die vervanging zoekers in lust en ontwijkers van de vierde persoon enkelvoud die halsgebrokene en terugdeinzer uit de dood en perspectiefloze ja-knikker die het uiterste verwacht en kwijlt naar de aanvechtster in keertijd die met fluwelen hand dominosteentjes uit de rij tegen elkaar tikkende seconden tilt tot niets meer voort valt en de tijdverslaafden gehouden zijn in het nooit van wat wordt: puur hoop [pagina 81] [p. 81] de orakeldelfster best kans dat de omtrek van haar ontbreking welt aan de in eenzaamheid verschansten, aan de met illusies teweergestelden die uit hoofde van wie? van wat? gehouden zijn in te grijpen in de eigen bestemming, of kiemt aan het leed dat de gekwelden in zee laten zinken als ze verlichting zoeken op de golven en verhaal halen bij de uit de diepte opneigende oergronder die dat natuurlijk niet is, stel je voor of bij de beloederaar die voor gek steller van mensheid die de voortplanters postuum heeft verslaafd aan de oprispingen en afbrakingen van het hersenmonster terwijl het in het licht van de dood toch allerminst dondert hoe de met persoonlijkheid belasten hun lichaam afmatten: als maar de wekster van gedachten, die orakeldelfster en voelbaarmaakster van de inertie die op zomerse dagen als een loden kogel door de onderbuik rolt, hun entiteit omspoelt Vorige Volgende