| |
| |
| |
K.P. Kavafis Gedichten in bewerking
Slaaf en knecht
Slaaf en knecht, zonder enige vreugde,
hij boog zich veertig jaar lang over dezelfde taak.
Op de tafel sorteerde hij de nieuwe
munten die de stad Nikaia uitbracht.
Hij nam ze een voor een de maat,
en ging met zijn door ouderdom troebele ogen
zorgvuldig na of het opschrift juist was.
Wanneer hij weer een fout maakt, zeggen ze, wordt hij
gemarteld. Zijn handen beven.
‘Gelukkig is de wereld zolang Severus heerst.’
Zie ook de noten (p. 38 t/m 40)
| |
| |
| |
Kleuren
van bloemen is mooi, dat geef ik toe.
Maar bij kleur zoals ik me die voorstel,
de bestendige en onbezoedelde kleur,
gaan mijn gedachten niet naar bloemen uit, maar
naar rode robijn of rood koraal,
naar het geel van topaas, naar goud
en naar het blauw van saffieren en turkooizen.
| |
| |
| |
Het krantenbericht
De krant schreef ook iets over afpersing.
Zelfs in dit geval benadrukte ze weer
haar diepe verachting voor liederlijke,
zeer schandelijke, verdorven zeden.
Verachting... Terwijl hij, in zichzelf treurend,
aan een avond vorig jaar terugdenkt
die ze samen doorbrachten, in een kamer
van wat half hotel, half bordeel was. Nadien hadden ze
elkaar niet meer gezien, niet eens op straat.
Verachting... Terwijl hij aan de zoete lippen
terugdenkt en aan het blanke, buitengewone,
goddelijke lijf dat hij niet genoeg had gekust.
Hij las, melancholiek, in de tram, het bericht.
Om elf uur's avonds was het lijk gevonden
op de kade. Er bestond geen zekerheid
of er een misdaad was gepleegd. De krant
sprak haar mededogen uit, maar toonde,
vanwege de goede zeden, haar diepe verachting
voor het zeer liederlijke leven van het slachtoffer.
| |
| |
| |
Misschien was het de alcohol
Misschien was het de alcohol die ik 's avonds had gedronken.
Misschien dat ik in slaap viel, ik had me de hele dag moe gevoeld.
Voor mijn ogen werd de zwarte, houten zuil met de antieke kop
uitgewist, net als de deur van de eetkamer,
de rode fauteuil en het bankje.
Een straat voerde naar hun hoekje in Marseille.
Mijn ziel is daar weer vrij gebleken,
niet verdrukt. Zij werd ontroerd
door de gestalte van een verfijnde en wellustige efebe -
van een verdorven efebe: dat moet ook worden gezegd.
Misschien was het de alcohol die ik 's avonds had gedronken.
Misschien dat ik in slaap viel, ik had me de hele dag moe gevoeld.
Mijn ziel werd verlicht, mijn beklagenswaardige ziel die
door de zwaarte van de jaren helemaal in de verdrukking was geraakt.
Mijn ziel werd verlicht en het leek me
een fijne straat daar in Marseille,
door de gestalte van de gelukkige, verdorven efebe,
die zich nergens voor schaamde, dat spreekt.
| |
| |
| |
En haal er altijd Kynaigeiros bij
Omdat hij uit een groot Italisch huis stamt,
omdat hij precies twintig jaar is,
en omdat het in de betere kringen gewoonlijk zo gaat,
vertrok hij naar Smyrna om les te nemen in retorica en om zich te vervolmaken in hun taal.
En vandaag hoort hij, zonder er enige
aandacht aan te besteden, de vermaarde sofist.
Die spreekt over Athene: hij gesticuleert
en wordt enthousiast, terwijl hij over Miltiades
en de roemruchte slag bij Marathon vertelt.
De jongeman denkt aan het feestje waar hij vanavond heen gaat.
Zijn verbeelding laat hem een verfijnd gezicht zien,
beminde lippen die hij liefst meteen zou kussen...
Hij bedenkt wat een mooie dingen hij hier beleeft.
Maar zijn geld raakt op. Binnen een paar maanden
moet hij terug naar Rome. Hij herinnert zich
hoe grote schulden hij daar heeft. En dan zal
de ellende met het ontlopen van schuldeisers weer beginnen,
met het vinden van middelen om te leven zoals het hoort
(hij stamt uit een groot Italisch huis).
Ach, kon hij het testament van de oude Fulvius
maar inzien! Dan wist hij wat hij
van de oude geilaard zou krijgen
(over twee, drie jaar, hoeveel langer zal hij het uithouden?).
Zal hij hem de helft, een derde nalaten? Het is een feit
dat hij zijn schulden al twee keer voor hem betaalde.
De diep ontroerde sofist,
haast in tranen, spreekt over Kynaigeiros.
| |
| |
| |
Antiochos Kyzikenos
Het volk van Syrië berustte in hem:
zolang zich geen ander met meer macht aandiende.
En wat nou Syrië? Haast de helft was weg,
vanwege de kleine koninkrijken, vanwege Johannes Hyrkanos,
vanwege de steden die zich vrij hadden verklaard.
Toen het rijk ontstond, zeggen de historici,
reikte het van de Egeïsche Zee tot aan India.
Van de Egeïsche Zee tot aan India! Wees geduldig.
Laten we hem die marionetten maar gunnen,
de dieren die hij ons had gebracht.
| |
| |
| |
Op de boulevard
Bedwelmende nacht, in duisternis, op de boulevard.
En later in de kleine kamer van het gelegenheids-
hotel - waar we ons volkomen aan onze ziekelijke hartstocht
overgaven, heel de tijd, aan óns soort liefde -
tot de ramen oplichtten bij de nieuwe dag.
Vannacht hangt er een zelfde sfeer en dat
deed een nacht uit lang vervlogen tijd bij mij herleven.
(maar goed ook). De nacht van onze ontmoeting
op de boulevard; op grote afstand
| |
| |
| |
Ptolemaios Weldoener (of Kwaaddoener)
De dichter las z'n gedicht voor
dat verband hield met de gevoelens die in Griekenland
de veldtocht van Agesilaos zou veroorzaken.
De erg dikke, luie en door z'n vraatzucht
doezelige Ptolemaios Papzak
merkte op: ‘Kundige dichter, je regels
zijn een beetje overdreven. - En de uitspraken
over de Grieken historisch gezien hachelijk.’
‘Roemrijke Ptolemaios, dat zijn bijzaken.’
‘Bijzaken, hoezo? Het stáát er duidelijk:
De overmoed van de Grieken... De zuivere vaderlandsliefde
werd opgewekt... De onbedwingbare drang
naar heldendom kwam bij de Grieken op.’
‘Roemruchte Ptolemaios, de Grieken zelf
zijn maar kunstmatige Grieken, op grond van een afspraak,
verplicht het te voelen zoals ik het beschrijf.’
Ptolemaios ergerde zich en verklaarde:
‘De Alexandrijnen zijn onverbeterlijke slappelingen.’
De dichter: ‘Roemruchte Ptolemaios,
u bent de Eerste onder de Alexandrijnen.’
| |
| |
‘Tot op zekere hoogte’, onderbrak Ptolemaios, ‘tot op zekere hoogte.
Ik heb ook volkomen zuiver Makedonisch bloed. -
O, kundige dichter, het grote volk van Makedonië,
een en al dadendrang én wijsheid!’
En door de zwaarlijvigheid die drukte
als een steen, door de vraatzucht
was de rasechte Makedoniër zo slaperig
dat hij met moeite z'n ogen openhield.
| |
| |
| |
De dynastie
De zonen van Papzak. Snijboon, schandelijk verjaagd
uit Alexandrië, komt op Cyprus aan. En
Indringer verdwijnt meteen uit Cyprus
om Alexandrië te stelen. Dit alles was bekokstoofd
door het stuk vuil Pruim - De Alexandrijnen,
met hun spot, gaven hun echt
mooie namen! Indringer, Papzak,
Snijboon en Pruim zijn veel toepasselijker
dan het ‘Ptolemaios’ en het ‘Kleopatra’.
| |
| |
| |
De foto
Door het bekijken van de foto van zijn vriend,
diens mooie gezicht als jongeman
kwam bij hem de melancholie van de tijdelijkheid boven.
Maar het troostte hem dat tenminste
door hem, door hen géén domme schande was nagelaten
die hun liefde verhinderde of aantastte.
Met de stompzinnigheden ‘verdorven’, ‘pervers’,
hield hun verfijning in de liefde nooit rekening.
| |
| |
| |
Nabij de bosjes van de colonnades
Domitianus had woede ontketend,
het land leed verschrikkelijk door hem.
Net als overal heerst in Ephese groot ongenoegen.
Toen plotseling, op een dag dat Apollonios sprak
nabij de bosjes van de colonnades, plots leek het
of zijn gedachten er niet bij waren, of hij zijn toespraak
werktuiglijk hield. Tot hij ophield met de toespraak
en het ‘Tref de tiran!’ riep, tussen
vele zeer verbaasde toehoorders.
Op dat moment had zijn ziel gezien hoe Domitianus,
in Rome, door Stephanus met het zwaard werd geraakt,
hoe hij zich probeerde te verweren met een gouden beker,
en hoe, tenslotte, de drommen
wachters kwamen om onmiddellijk de smerige
vorst (bijna bezwijmd) af te maken.
| |
| |
| |
Misdaad
Stavros verdeelt ons geld.
De mooiste jongen van onze groep,
slim, sterk en onvoorstelbaar knap.
Heel bekwaam, maar toch was hij op mij na
(ik ben twintig jaar) de jongste.
Ik meen dat hij nog geen drieëntwintig was.
Dertig pond had hij buit gemaakt.
Hij hield, wat billijk was, de helft.
Maar nu, elf uur 's avonds, overleggen we
hoe we hem morgenvroeg zullen helpen weg te komen
eer de politie over de misdaad hoort.
Het was geen kleinigheid: een inbraak met verzwarende omstandigheden.
We zitten in een souterrain.
Nadat ze plannen voor zijn vlucht hadden gemaakt,
lieten de andere drie Stavros en mij achter
met de afspraak om vijf uur terug te komen.
Er lag een gescheurde matras op de grond.
Wij tweeën vielen doodmoe neer. En door de geestelijke
verwarring en de uitputting,
door de angst over zijn vlucht
morgen, besefte ik het nauwelijks. Ik besefte niet goed
dat het, misschien, de laatste keer was dat we samen sliepen.
Dit werd gevonden tussen de papieren van een dichter.
Er stond ook een jaartal op, moeilijk te lezen.
De één was nauwelijks te zien. Daarna een negen, daarna
een één, het vierde cijfer lijkt een negen.
| |
| |
| |
Verlaten worden
Als jongeman met een zeer goede achtergrond
was hij veel te beschaafd en veel te verstandig
om het, wat belachelijk zou zijn, tragisch
op te vatten dat hij verlaten werd.
Trouwens, toen zijn vriend had beweerd: ‘Onze liefde
is voor altijd’ - wisten hij die het zei
en hij die het hoorde dat het maar een formule was.
minuten die ze in de bar bleven, was op een nacht
in hun ogen en in hun bloed het verlangen ontbrand.
Ze vertrokken samen en dat ‘voor altijd’ werd gezegd.
Bovendien duurde het ‘voor altijd’ bij hen drie jaar:
heel vaak duurt het korter.
Hij was veel te beschaafd en veel te verstandig
om de zaak tragisch op te vatten.
En veel te mooi - van gezicht en van lichaam - om ook maar
even in de liefde voor z'n eigen lijf te zijn gekwetst.
| |
| |
| |
Een groep van vier
Ze verdienen hun geld zeker niet op een fatsoenlijke wijze.
Maar de vier zijn slimme jongens en ze verzinnen
een middel om uit handen van de politie te blijven.
Behalve dat ze slim zijn, kunnen ze ook alles aan.
Omdat er twee zijn verenigd door de band van het genot,
en de andere twee zijn verenigd door de band van het genot.
Ze zijn zeer goed gekleed zoals bij zulke
mooie jongens past. Het theater, de bar,
hun auto, af en toe een reis:
ze hoeven zich niets te ontzeggen.
Ze verdienen hun geld zeker niet op een fatsoenlijke wijze,
soms met angst: niet aan het mes geregen worden,
niet de gevangenis in gaan. Maar goed dat de Liefde
een kracht heeft die hun onreine geld opneemt
en het een grote glans en zuiverheid geeft.
Niemand van hen is zo baatzuchtig het geld voor zichzelf
te willen. Niemand van hen is zo inhalig dat hij
grofweg telt: nooit letten ze erop
dat de een weinig, de ander veel bijdraagt.
Hun gemeenschappelijke geld dient om
goed gekleed te zijn, om het te kunnen besteden,
om hun bestaan aangenaam te maken, zoals bij zulke
mooie jongens past, om hun vrienden te helpen.
En dan, wat zouden ze geven om hun levenswijze te vergeten.
Vertaling Hans Warren en Mario Molegraaf
| |
| |
NOTEN
Slaaf en knecht
Geschreven 1908 of later. Eerste publicatie Kavafis 1994: 299-301. Naar die tekst is ook vertaald. De stad Nikaia (ofwel in het Latijn Nicaea, de moderne Turkse naam is Iznik) heeft een zekere bekendheid vanwege de muntslag. Munten die ter gelegenheid van een om de vijf jaar gehouden festival werden uitgebracht, dragen soms de naam van een Romeinse keizer. Zo zijn munten bekend waarop Septimus Severus (146-211) wordt vermeld.
Kleuren
Geschreven mogelijk 1912. Eerste publicatie Kavafis 1994:303-308. Naar die tekst is ook vertaald.
Het krantenbericht
Geschreven 1918. Eerste publicatie Kavafis 1994: 59-74. Naar die tekst is ook vertaald.
Misschien was het alcohol
Geschreven 1919. Eerste publicatie Kavafis 1994: 75-84. Naar die tekst is ook vertaald. Tijdens zijn reis van 1897 naar Frankrijk en Engeland verbleef Kavafis enige tijd in Marseille.
En haal er altijd Kynaigeiros bij
Geschreven 1919. Eerste publicatie Kavafis 1994: 85-89. Naar die tekst is ook vertaald. De titel is ontleend aan Rhetoron Didaskalos, een van de hardste satiren van Loukianos. In de passage (18) wordt sprekers geadviseerd eindeloze omwegen te bewandelen: ‘En wanneer je het over een vergrijp of een geval van overspel in Athene hebt, moet je voorbeelden uit India en Agbatana geven. Haal er altijd Marathon en Kynaigeiros bij, anders komt er helemaal niets van terecht.’ Kynaigeiros, een broer van de toneelschrijver Aischylos, viel in de slag bij Marathon en werd daarom in Athene geëerd. Miltiades was de Atheense legerleider in deze slag waarbij de opmars van Perzië werd gestuit. Het gedicht speelt vermoedelijk in de tweede eeuw van onze jaartelling, ten tijde van de zogenoemde tweede sofistiek.
Antiochos Kyzikenos
Geschreven 1920. Eerste publicatie Kavafis 1994: 91-94. Naar die tekst is ook vertaald. Deels gebaseerd op een passage uit de omvangrijke, onvolledig overgeleverde wereldgeschiedenis die Diodoros van Sicilië schreef (Bibliothèke Historikè, fragmenten boek xxxiv en xxxv, onder nummer 34): ‘Kort nadat Antiochos Kyzikenos de troon veroverde, verviel hij tot dronkenschap, onwaardige verkwisting en niet bij een koning passende voorliefdes. Hij hield namelijk van mime, van pantomime, van alle kunstenmakers in het algemeen, en hij deed erg zijn best zich hun vak eigen te maken. Ook legde hij zich op het marionettentheater toe, op het eigenhandig bewegen van vijf el hoge, verzilverde en vergulde dieren en op allerlei andere speeltjes van dit soort. Maar hij had géén machines om steden te veroveren en andere oorlogsinstrumenten waarmee hij heel beroemd had kunnen worden en die werkelijk nut hadden gehad.
Bovendien was hij verslaafd aan jagen op rare tijden, vaak glipte hij 's nachts weg bij zijn vrienden om met twee of drie bedienden op leeuwen, panters en wilde zwijnen te jagen. Omdat hij bij het vechten met wilde beesten een waaghals was, bracht hij zichzelf dikwijls in groot gevaar’. Antiochos ix Philopator Kyzikenos (hij werd in Kyzikos opgevoed) was een zoon van Antiochos Sidetes en Kleopatra Thea. Hij was verwikkeld in een dynastieke strijd met zijn halfbroer Antiochos viii Grypos. Johannes Hyrkanos breidde inmiddels het joodse rijk uit. Elke hoop dat het eens zo machtige Seleucide-rijk hersteld kon worden, was vervlogen. In 95 voor Chr. sneuvelde Antiochos Kyzikenos.
Op de boulevard
Geschreven 1920. Eerste publicatie Kavafis 1994: 95-99. Naar die tekst is ook vertaald.
Ptolemaios Weldoener (of Kwaaddoener)
Geschreven 1922. Eerste publicatie Kavafis 1994: 127-147. Naar die tekst is ook vertaald. Ptolemaios VIII leefde vanaf ca. 182 tot 116. Hij ging graag door voor
| |
| |
‘Euergetes’ (Weldoener), anderen duidden hem echter aan als ‘Kakergetes’ (Kwaaddoener). De vorst noemde zichzelf eveneens ‘Tryphon’ (de Weelderige), maar de Griekse intellectuelen van Alexandrië maakten daarvan ‘Physkon’ (Papzak). ‘Der Spottname war nicht aus der Luft gegriffen’, heet het in Hafner 1993: 236, ‘ein Stuckköpfchen aus Ägypten in Hildesheim gibt seine verfetteten Gezichtszege sehr lebhaft wieder, die ihn als haltlosen Genußmenschen charakterisieren’. Het gedicht waarop Papzak commentaar levert, handelt over de veldtocht die de Spartaanse koning Agesilaos II ondernam om de aanvallen door de Perzen op Griekse steden af te weren. De aanmerkingen lijken terecht: voorzover er een uitbarsting van ‘zuivere vaderlandsliefde’ is geweest, maakte die al snel plaats voor wantrouwen tegen de Spartaanse hegemonie. In 395 begon een coalitie van Griekse staten een oorlog tegen Sparta.
De dynastie
Geschreven vanaf 1923. Eerste publicatie Kavafis 1994: 149-153. Naar die tekst is ook vertaald. Toen Papzak (zie het voorafgaande gedicht) op 26 juni 116 overleed, luidde dat, zoals Green 1990: 547 het noemt, ‘a fresh period of divisive and crippling royal intrigue’ in. Wat Egypte betreft (in Syrië ontstonden er eveneens problemen): Papzaks weduwe en zijn zonen raakten verwikkeld in een dynastiek conflict. Met Snijboon wordt bedoeld Ptolemaios ix Philometor. De laatste benaming betekent ‘hij die van zijn moeder houdt’. Maar zij hield beslist niet van hem. Die moeder was Kleopatra iii. De Alexandrijnen noemden haar Kokki. Dat zou zoiets als Knalrood kunnen betekenen, maar logischer lijkt het ons met Pruim te vertalen. Immers net als bij Kokki in het Grieks het geval is, wordt Pruim in de volkstaal soms gebruikt als term voor het vrouwelijk geslachtsdeel (vgl. Green 1990: 877, noot 4 en het woordenboek Liddell-Scott-Jones dat in preuts Latijn pudenda muliebria als mogelijkheid geeft). Bij testament was de macht aan Pruim overgedragen, ze moest die evenwel delen met een zoon naar voorkeur. Ze had meteen voor Ptolemaios x Alexandros willen kiezen, bijgenaamd Indringer, maar de Alexandrijnen dwongen haar om z'n oudere broer de troon te geven. Die werd van Cyprus gehaald, waar hij gouverneur was. Indringer werd naar Cyprus gezonden, waar hij de functie van Snijboon overnam. Maar daarmee was het verhaal niet uit. Door ingewikkelde manipulaties wist Pruim te bereiken dat de Alexandrijnen een hekel aan Snijboon kregen. Zo zorgde ze ervoor dat hij zijn zuster en echtgenote Kleopatra IV verstootte, die heel populair was. Toen Pruim hem er ook nog eens van beschuldigde dat hij háár zou willen vermoorden, moest hij in 107 Alexandrië ijlings verlaten. Snijboon belandde op Cyprus, zijn broer kwam van Cyprus. Ook tussen Indringer en zijn moeder ontstond een
conflict, in 101 liet hij haar vermoorden. Voorjaar 87 werd hij door de Alexandrijnen verjaagd wegens het verkopen van de gouden doodskist van Alexander de Grote, kort daarna overleed hij. Snijboon werd weer koning en regeerde tot zijn dood.
De foto
Geschreven 1924. Eerste publicatie Kavafis 1994: 173-176. Naar die tekst is ook vertaald.
Nabij de bosjes van de colonnades
Geschreven mogelijk 1925. Eerste publicatie Kavafis 1994 187-194. Naar die tekst is ook vertaald. Apollonios van Tyana komt in verschillende gedichten van Kavafis voor. In alle gevallen baseert de dichter zich op Philostratos' biografie over de befaamde magiër en filosoof, in dit geval op wat in viii, 25-26 wordt vermeld: ‘De tijd was gekomen dat de goden Domitianus zijn heerschappij over de mensheid ontnamen. Hij had net Clemens, (...) die hij de hand van z'n zuster had gegeven, geëxecuteerd. Zo'n twee, drie dagen na de moord gaf hij het bevel dat zij haar man achterna moest. Stephanus (...) had zó te doen met de vermoorde man of met al Domitianus' slachtoffers dat hij samenzweerde tegen de tiran. (...) Hij bond een mes onder zijn linker onderarm en hulde z'n arm in een mitella alsof die gebroken was. Hij ging naar Domitianus toe toen die zijn paleis verliet en zei: “Ik moet u alleen spreken, keizer. Ik heb u iets belangrijks te vertellen”. (...) “Anders dan u denkt is uw belangrijkste vijand, Clemens, niet dood”, zei Stephanus.
| |
| |
“Maar ik weet waar hij is, hij bereidt een samenzwering tegen u voor”. De keizer brulde het uit, en Stephanus die hem aanviel toen hij zijn evenwicht kwijt was, trok het mes uit de mitella en stak het door Domitianus' dij (...). De keizer, die altijd sterk was geweest en omstreeks 44 jaar was, begon na de uithaal een worsteling met Stephanus. Hij kreeg hem neer, hield hem tegen de grond. Hij probeerde z'n ogen uit te steken en hem in z'n gezicht te slaan met de steel van een gouden vaas (...). De lijfwachten, die in de gaten hadden dat hij in nood verkeerde, stormden naar binnen en vermoordden de tiran toen die al neerzonk. Dit alles vond in Rome plaats, maar werd gezien door Apollonios in Ephese. Precies op het moment van de gebeurtenissen in het paleis hield hij een toespraak nabij de bosjes van de colonnades. Eerst zakte zijn stem, alsof hij bang was. Daarna verloor z'n relaas de gebruikelijke helderheid, zoals dat gebeurt wanneer je midden in een uiteenzetting door iets wordt afgeleid. Toen zweeg hij, zoals je doet wanneer je de draad van je verhaal kwijtraakt. (...) Hij deed drie of vier stappen naar voren en schreeuwde: “Tref de tiran! Tref hem!”’. Waarop hij, nog steeds volgens Philostratos, aan het verbaasde publiek uitlegde wat er was voorgevallen. Domitianus regeerde vanaf 14 september 81 tot deze aanslag op 18 september 96.
Misdaad
Geschreven 1927. Eerste publicatie Kavafis 1994: 241-249. Naar die tekst is ook vertaald.
Verlaten worden
Geschreven 1930. Eerste publicatie Kavafis 1994: 265-272. Naar die tekst is ook vertaald.
Een groep van vier
Geschreven 1930. Eerste publicatie Kavafis 1994: 281-289. Naar die tekst is ook vertaald.
| |
Literatuur
Peter Green, Alexander to Actium. The Hellenistic Age, Londen, 1990 |
German Hafner, Bildlexicon antiker Personen, Zürich, 1993 K.P. Kavafis, Аτελή Пοιήματα 1918-1932 (Onvoltooide gedichten 1918-1932), ed. Renata Lavagnini, [Athene], 1994 |
|
|