De Revisor. Jaargang 28
(2001)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||
Ilja Leonard Pfeijffer
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||
Alexandrië heeft de literatuur haar functie verloren. Daar is zij autonoom en schriftelijk geworden. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het wegvallen van de stadstaat als politieke en maatschappelijke eenheid. Na de veroveringen van Alexander de Grote was je geen burger meer met politieke rechten binnen een kleine, zelfstandige gemeenschap. Je woonde opeens in een wereldrijk, bestuurd door monarchen vanuit de hoofdstad die misschien wel vele dagreizen ver verwijderd lag. En daar moest je zijn, in de hoofdstad, als je ook maar iets wilde bereiken. In Alexandrië ontstond een klimaat van patronage, waarin het hof voorzag in een financiële stimulering van kunsten en wetenschappen. Er werd een permanent instituut voor in het leven geroepen, de ‘Muzentempel’, Mouseîon in het Grieks. Geleerden en kunstenaars die zich een aanstelling aan het Museum wisten te verwerven waren bepaald te benijden. De koning garandeerde een royaal inkomen alsmede professionele faciliteiten en sociale privileges, waaronder gratis maaltijden, in ruil voor hun fulltime bestudering en beoefening van literatuur, beeldende kunst en wetenschap. De literaire activiteiten van het Museum waren zowel wetenschappelijk als creatief. Om de Muzen behoorlijk te kunnen vereren was het in de eerste plaats van belang intensieve omgang te hebben met die werken waarin zij zich het meest evident manifesteren: de grote meesterwerken uit het archaïsch en klassiek Griekse moederland. Met grote voortvarendheid werden de teksten van de grote dichters verzameld. Beroemd is het verhaal dat ieder schip dat Alexandrië aandeed verplicht werd de boeken die het aan boord had af te staan voor de bibliotheek. Een ander beroemd verhaal illustreert de gedreven bibliofilie door te vertellen dat de Alexandrijnen de originele manuscripten van de drie grote tragici hebben geleend uit Athene tegen een astronomische borgsom, dat ze die hebben gekopieerd en toen de kopieën hebben teruggegeven zonder zich enige zorgen te maken over het enorme bedrag dat zij daarmee verloren. Met het verzamelen van al die teksten ben je er nog niet. Dan begint het pas. Die teksten werden gecatalogiseerd en uitvoerig bestudeerd. Het viel op dat er verschillende versies waren van dezelfde teksten. Dit is logisch, omdat de teksten alleen maar vermenigvuldigd konden worden door ze over te schrijven en iedereen die overschrijft maakt een paar foutjes. De kunst was die foutjes, en foutjes op foutjes, als zodanig te herkennen en de originele tekst van de dichter te reconstrueren. Op deze manier werd de tekstkritiek geboren. En wanneer je die teksten dan uiteindelijk gaat lezen, dan blijkt dat dat nog niet meevalt. De oudste teksten zijn vele eeuwen oud en veel teksten zijn geschreven in rare dialecten. Ze staan vol met woorden die in onbruik zijn geraakt. Geleerden in het Museum legden lijsten aan van moeilijke oude woorden en exotische dialectvormen, zoals de verloren gegane Ongeordende woordverklaringen (Ätaktoi glôssai) van de dichter Philetas en de Dialectvarianten (Léxeis ethnikaí) van Zenodotus. Ten slotte blijkt woordverklaring geen garantie voor tekstbegrip. De | ||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||
teksten dienen te worden geannoteerd, becommentarieerd en geïnterpreteerd. Het streven een heiligdom voor de Muzen op te bouwen en in de omgang met de oude meesterwerken van de Griekse literatuur de Griekse identiteit te bewaren en te versterken betekende het begin van de historische literatuurwetenschap. Maar wetenschappelijke studie van de oude literatuur moest samengaan met de creatie van oorspronkelijke poëzie. Want wat is een Muzentempel zonder scheppende energie? Geleerden waren dichters en dichters geleerden. En wat zij schreven was een heel nieuw soort poëzie: virtuoze geleerdenpoëzie, afgestemd op een lezerspubliek van gelijkgestemden. En deze poëzie had geen enkele andere functie dan het vereren van de Muzen. Dit komt dicht in de buurt van de glorieus nutteloze l'art pour l'art die wij literatuur noemen. Want dat is de kern van de vernieuwing die de Alexandrijnse literatuur heeft gebracht. De wetenschappelijke studie van oude teksten en de creatie van nieuwe poëzie lagen in de handen van dezelfde personen. En bovendien behoorde het geïntendeerde lezerspubliek primair tot diezelfde kringen. De literatuur die in Alexandrië tot bloei kwam, is literatuur die voortkomt uit een intensieve omgang met oude literatuur en die is afgestemd op een publiek dat dezelfde belezenheid en interesses koestert. De literatuur van Alexandrië is geen literatuur meer met een openbare of rituele gebruiksfunctie, geen literatuur meer die in haar aanleiding en functie primair is geworteld in de actualiteit en de werkelijkheid: het is literatuur die geworteld is in literatuur, die literatuur ademt, die speelt met literatuur en die uiteindelijk over niets anders gaat dan de literatuur zelf. Onder de eerste generatie dichters die aan het Museum werden aangesteld, waren grote namen als Theocritus en Apollonius van Rhodos. Maar verreweg de invloedrijkste was Callimachus, de meest innovatieve en de meest polemische van deGa naar margenoot+ Alexandrijnse dichters. Hij was het die de nieuwe poëzie richting gaf door een nieuw poëzie-ideaal te formuleren en te demonstreren. ‘Ik haat het cyclische gedicht, een grote weg / die velen transporteert bevalt mij niet’, zo zegt hij aan het begin van een epigram. Callimachus vermijdt de literaire snelweg en zoekt het onbetreden geitenpad, ook al is het moeilijk begaanbaar. Aan het einde van zijn hymne aan Apollo zegt hij het zo: ‘De Afgunst fluistert stiekem in Apollo's oor: / “Ik haat hem die niet eens zoveel zingt als de zee.” / Apollo schopte Afgunst met zijn voet en sprak: / “Wel groot is de Assyrische rivier, maar heel / veel slijk en afval voert hij in zijn water mee. / De bijen brengen Deo ook niet elk soort vocht, / maar slechts wat rein en zuiver opwelt, kleine drup / uit heil'ge bron, de allerhoogste kwaliteit.”’ De nieuwe poëzie, die Callimachus schrijft en propageert, moet boven alles subtiel zijn. Niks geen grote, cyclische heldendichten, die in duizenden gezwollen verzen brallen over de glorie van krijgsheren en koningen. Weg ermee! ‘Verwacht geen zang vol luid gedreun als | ||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||
mijn product: / de donder zend ik niet, want dat doet Zeus!’ Een groot boek is een groot kwaad. Boeken zijn net als vrouwen: hoe slanker hoe beter. De dichter moet zijn als een krekel, een delicaat beestje dat leeft op lucht en dauw en dat een verfijnd getsjilp voortbrengt: ‘Laat anderen maar balken als 't langorig beest; / maak mij gevleugeld en subtiel poëet.’ De poëzie van Callimachus is het schoolvoorbeeld van literatuur die primair over niets anders gaat dan literatuur zelf. Wanneer hij een oude mythe navertelt, is hij zich ten volle bewust van alle oude dichters die diezelfde mythe ook al eens hebben naverteld en hij gaat ervan uit dat zijn publiek deze kennis deelt. Alleen de lezer die even geleerd is als de dichter zelf kan zijn intertekstuele virtuositeit appreciëren, zoals zijn subtiele omkeringen van eerdere versies van het verhaal, met gespiegelde bewerkingen van andere versies, die verborgen in een subverhaal weer in omgekeerde vorm relevant blijken, wat blijkt uit de echo van een eerdere allusie op een versie van het verhaal dat als onjuist is verworpen, maar de lezer wordt geacht juist deze versie te geloven, et cetera et cetera, ga zo maar door, dat soort dingen, ik overdrijf niet. De lol van Callimachus' poëzie zit niet in het verhaaltje dat wordt verteld, maar in de virtuoze manier waarmee hij speelt met de poëzie die dit verhaaltje al eens eerder heeft verteld. Een ander voorbeeld: wanneer Callimachus zijn afgeslankte poëzie-ideaal onder woorden brengt door poëzie te vergelijken met een vrouw, dan zegt hij, prozaïsch vertaald, het volgende: ‘de gulle Demeter overtreft bij verre de lange oude vrouw en dat Mimnermus zoet is leren ons de slanke verzen, niet de lange vrouw’. Dit is alleen begrijpelijk voor de lezer die, evenals de dichter zelf, zo'n intensieve omgang heeft met de literatuur dat hij weet dat hier het beroemde gedicht Demeter van de dichter Philetas als poëzie-ideaal wordt verkozen boven een lange elegie van diezelfde dichter op diens oude maîtresse Bittis en dat de korte gedichten van Mimnermus worden geprefereerd boven diens lange elegie op diens maîtresse Nanno. De geschiedenis heeft Callimachus niet bijzonder vriendelijk behandeld. Om te beginnen is het overgrote deel van zijn werk verloren gegaan. Dit verlies is het meest pijnlijk in het geval van zijn magnum opus, het lange gedicht Oorzaken (Aitia), waar we weinig meer van over hebben dan een handjevol zwaar gemutileerde papyrusfragmenten. Het is een episodisch werk waarin op een schijnbaar losse en subtiele manier korte verhaaltjes aaneen worden geregen die verklaren hoe iets is ontstaan. Oorzaken markeert met zijn experimentele, postmoderne vertelstructuur een cruciale innovatie in de klassieke literatuur. Het moet één van de meest invloedrijke literaire producten aller tijden zijn geweest. Het meest adequate beeld van de narratieve structuur krijgen we waarschijnlijk nog uit de meest geslaagde navolging: Metamorfosen van Ovidius. Wat we wel over hebben van Callimachus’ poëzie is in de loop der eeuwen niet | ||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||
altijd even enthousiast ontvangen. Callimachus is geen dichter om in je hart te sluiten. Daarvoor is hij te geleerd, te virtuoos, te geslepen en te ergerniswekkend. Zijn intellectualistische subtiliteiten worden matig gewaardeerd in een klimaat waarin men van dichters verwacht dat zij op lekkende zolderkamertjes op een dieet van rat en vervuild water tussen tbc-hoestbuien door met hartenbloed hun meest individuele uitingen zitten te wrochten van hun meest individuele gevoelens. Maar nu onze eigen, moderne poëzie zich heeft ontworsteld aan dit romantische ideaal en weer speels, vals, dubbelzinnig en postmodern is geworden, is het misschien tijd om Callimachus, en met hem de poëzie van de andere Alexandrijnse dichters die werkten volgens het door hem geformuleerde ideaal van de nieuwe poëzie, een nieuwe kans te gunnen. Hun lichtvoetige geleerdheid en pompeuze nutteloosheid staan vandaag de dag dichterbij ons dan in eeuwen het geval is geweest. | ||||||||||||||||||||||
Over WNT-poëzieDie uitgaven, zoals Ongeordende woordverklaringen en Dialectvarianten, waren handig als hulpmiddel bij het lezen van poëzie die in een verouderde vorm van het Grieks was geschreven of in een gek, locaal dialect. Maar die lijsten met duizenden en duizenden oude, rare, ongebruikelijke, onbegrijpelijke, exotische, fossiele en malle woorden konden natuurlijk ook misbruikt worden. De Alexandrijnse dichters hebben zich met een gretigheid op die lijsten gestort die zelfs de gulzigheid overtreft waarmee moderne dichters zich storten op de tappunten van het Boekenbal. Callimachus deed dat al. Zijn gedichten ritselen en ratelen van zeldzame Homerische woorden en vreemde dialectvarianten. Hij incorporeerde zelf het wetenschappelijke debat over die woorden in zijn poëzie. Wanneer er bijvoorbeeld onenigheid was onder de geleerden en zij niet zeker wisten of een bepaald Homerisch woord dit betekende of dat, dan zorgde hij ervoor dat hij het tweemaal in hetzelfde gedicht gebruikte, waarbij het de ene keer evident dit betekende en de andere keer evident dat. Dat vond hij namelijk leuk. Maar ook de andere dichters putten gretig uit de Fundgruben van rare woorden. Zij doorspekten hun poëzie met hun vondsten, zoals Hafid Bouazza in zijn proza fossielen uit het WNT reanimeert. De kampioen van deze WNT-poëzie is ongetwijfeld Lycophron (uit Chalcis op Euboia, actief in Alexandrië rond 275-250 v.Chr.). Van hem hebben we de Alexandra over, een gedicht van 1474 jambische verzen (de versmaat voor een tragedie) dat een weergave is van een voorspellende boodschap van de Trojaanse prinses en zieneres Cassandra (Alexandra is haar andere naam). Volgens de traditie was Cassandra geslagen met het noodlot dat zij altijd gelijk had maar nooit werd geloofd. Lycophron geeft hier een nieuwe draai aan. De reden dat Cassandra niet werd geloofd is dat zij niet | ||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||
werd begrepen. Het gedicht is geschreven vanuit de monsterlijke ambitie om een onbegrijpelijke profetie weer te geven. Elk vers is een raadsel. Er is berekend dat van de 3000 verschillende woorden die Lycophron gebruikt er 518 nergens anders in het Grieks voorkomen en nog eens 117 nergens in het Grieks vóór Lycophron. De volgende passage (verzen 348-365) is een voorbeeld: Ἐγὼ δὲ τλήμων ἡ γάμους ἀρνουμένη
ἐν παρθενω̑νος λαΐνου τυκίσμασιν,
ἄνις τεράμνων, εἰς ἀνώροφον στέγην
εἱρκτη̑ς ἁλιβδύσασα λυγαίας δέμας,
ή τὸν Θοραι̑ον Πτω̑ιον Ὡρίτην θεὸν
λίπτοντ᾽ ἀλέκτρων ἐκβαλου̑σα δεμνίων,
ὡς δὴ κορείαν ἄφθιτον πεπαμένη
πρὸς γη̑ρας ἄκρον, Παλλάδος ζηλώμασι
τη̑ς μισονύμφου Λαφρίας Πυλάτιδος,
τ̑μος βιαίως φάσσα πρὸς τόργου λέχος
γαμφαι̑σιν ἅρπαις οἰνὰς ἑλκυσθήσομαι,
ἡ πολλὰ δὴ Вούδειαν Аἴθυιαν Κόρην
ἀρωγὸν αὐδάξασα τάρροθον γάμων.
ἣ δ᾽ εἰς τέραμνα δουρατογλύφου στέγης
γλήνας ἄνω στρέψασα χώσεται στρατῳ̑,
ἐξ οὐρανου̑ πεσου̑σα καὶ θρόνων Διός,
ἄνακτι πάππῳ χρη̑μα τιμαλφέστατον.
Wat Cassandra hier bedoelt te voorspellen is het volgende: ‘Ik, arm meisje. Hier zit ik in een stenen gevangenis die de vorm heeft van een piramide en die daarom geen dak heeft. In navolging van de godin Pallas Athene heb ik gezworen om eeuwig maagd te blijven. Ik heb zelfs een huwelijksaanzoek van Apollo afgewezen. Ik zal na de val van Troje verkracht worden door Ajas, de zoon van Oileus, in de tempel van Athene. En het godenbeeld, dat uit de hemel is gevallen en dat door mijn vader wordt gekoesterd als een kostbaar bezit, zal zijn ogen afwenden van deze scène en de godin zal haar woede koelen op het Griekse leger.’ Maar wat zij werkelijk zegt is, in proza vertaald, ongeveer dit: ‘Ik, arm meisje, die het huwelijk afwijs, binnen het metselwerk van mijn stenen meisjeskamer zonder plafond, mijn lichaam verbergend in de dakloze kamer van mijn donkere cel - ik, die de gretige god Thoraios, Heer van Ptoón, Heerser der Seizoenen, heb afgewezen van mijn maagdelijk bed, omdat ik eeuwige maagdelijkheid verworven heb tot de uiterste ouderdom, in navolging van Pallas, de Huwelijkshaatster, de Schenkster van Buit, de Wachtser van de Poorten, - op dat | ||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||
moment zal ik, een duif naar het nest van de gier, met geweld meegesleurd worden met gekromde klauwen, ik die dikwijls de Maagd heb aangeroepen, Zij Die Ossen Onder Het Juk Brengt, de Meeuw, als mijn helpster en verdedigster tegen het huwelijk. En terwijl zij haar ogen opricht naar het plafond van haar tempel met houtsnijwerk, zal zij woedend worden op het leger, zij die uit de hemel is gevallen en van de troon van Zeus als meest kostbaar bezit voor mijn vader, de koning.’ Maar de volgende poging tot vertaling geeft een beter beeld van het vervreemdende effect van Lycophrons poëzie: End' ik, eylas' arm wicht, die echt ontken,
int voegwerck mijner steenen bruidsvertrek
gespeend van pannen, in dit dakloos
dak boven mijn hoofd in gloemig vangnis mijn
gestalt verdrinkend, die Thoraios, Ptoïsch
Seizoensgod die zich naar mij gulsde,
vant bedloos bed verstoten heb, daar ick
verwierf onganklijk meislijkheid tot top
der ouderdom, in aemulatio
van Pallas Misobruidsboeket, de Schinkster
van Oorlogsbuit en Wachtster van de Poorten,
dan wreedlijk razend, duif naar gierennest,
zal ik gesleurd met kromgekromde klauwen,
die dik en wijls de Ossenjukster, Meeuw,
de Maagd aanriep tot hulp en huwelijksscherm.
En zij, naart houtbesnijwerkt daksel haarer
abode zal haar glimpsen opwaarts draaien
en woed ontsteken op het Griekse leger,
gevallen uit de hemel van de tronen
van Zeus, als kostlijk ding voor pappaheer.
| ||||||||||||||||||||||
Over de vleugels van ErosWanneer poëzie haar band met de gemeenschap en het marktplein heeft verloren en zelfgenoegzaam wordt en van papier, ontstaat de mogelijkheid om poëzie te schrijven die minder raakt door hoe zij klinkt bij voordracht dan door de manier waarop zij eruitziet op het blad. Dichters gaan gedichten schrijven die als gedicht op papier een bepaalde vorm hebben, zoals vandaag de dag Henk van der Waal dat doet in het Nederlands. En het leukste is het natuurlijk om een gedicht te schrijven dat er op | ||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||
papier hetzelfde uitziet als het voorwerp dat het beschrijft. Zulke gedichten worden in het Grieks technopaegnia genoemd. Dit genre lijkt te zijn uitvonden door Simias van Rhodos (actief rond 290-270 v.Chr.). Hij heeft een gedicht geschreven over een bijl dat op papier de vorm heeft van een bijl, en een gedicht over een ei dat eruitziet als een ei. Het volgende gedicht heeft de vorm van de vleugels van Eros. Het gedicht zegt dat de vleugels toebehoren aan een grotesk standbeeld van Eros, die is weergegeven als een kind met een baard. Eros zelf spreekt: Λευ̑σσέ με τὸν Γα̑ς τϵ βαθυδτέρνου ἂνακυτ᾽ Ἀκμονδαν τ᾽ ἅλλυδις ἑδράσαντα·
μηδὲ τρέσῃς, εἰ τόσος ὢν δάσκια βέβρθα λάχνᾳ γένεια.
τα̑μος ἐγὼ γαρ γενόμαν, ἁνίκ᾽ ἔκραιν᾽ Ἀνάγκα,
πάντα δὲ Γα̑ς εἰ̑κε φραδαι̑σι λυγαι̑ς
ἑρπετά, πάνθ᾽, ὅσ᾽ ἕρπαι
δι᾽ αἴθρας.
Χάους δέ,
οὔτι γε Κύπριδος παι̑ς
ὠκυπέτας ούδ᾽ Ἄρεος καλευ̑μαι‧
οὔτι γὰρ ἔκρανα βίᾳ, πραϋνόω̜ δὲπειθοι̑‧
εἰ̑κε δέ μοι Γαι̑α Θαλάσσας τε μυχοὶ χάλκεος Οὐρανός τε‧
τω̑ν δ᾽ ἐγὼ ἐκνοσφισάμαν ὠγύγιον σκα̑πτον, ἔκρνον δὲ θεοι̑ςθέμιστας․
Zie mij de heer van de diepe boezems der aarde die hemel de zoon van Acmon
afgezet heeft en vrees niet als ik kind nog baardig bebost ben op kaken
want ik ben geboren toen noodzaak de scepter zwaaide
die met weenvolle wil de kruipende schepsels
zond op de aarde en alles wat kruipt
door de lucht.
Van de chaos
en geenszins geboren uit Afrodite
noch van de rennende Ares word ik genoemd
want niet met geweld werd ik heer maar door zacht
overreden en aarde zond mij de hoeken van zee en van de bronzen hemel
en daarvan nam ik de oeroude scepter op en gaf ik de goddelijke wetten aan goden.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||
Over echo en getallenHet volgende epigram van Leonides van Alexandrië (Anthologie Palatina 7.548) is een dialoog tussen de Echo en een man die de inscriptie op een grafsteen leest: - τίς ΔάμωνἈρει̑ς ἐπ᾽ ἠρίωι; ἀ̑ρασύαιος
ἐστὶ Δικαιοτέλους; - ἔστι Δικαέλους.
- Ἠχὼ του̑τ᾽ ἐλάλησε πανύστατον, ἢ τόδ᾽ ἀληθές,
κει̑νς ὅδ᾽ ἐστὶν ἀνήρ; - κει̑νς ὅδ᾽ ἐστὶν ἀνήρ;
In proza vertaald, zou dit epigram als volgt luiden: ‘Wie is deze Damon uit Argos die op deze grafsteen staat vermeld? Toch niet het familielid van Dikaioteles? - Van Dikaoioteles. - Was het de Echo die dit laatste zei? Of is het waar? Hij is die man? - Hij is die man.’ Op het eerste gezicht is dit een charmant, maar weinig opzienbarend epigrammetje. Het spel met de echo is leuk, maar al veel vaker vertoond, ook in de Oudheid. Wat wel grappig is, is dat hier de dialoog tussen de vreemdeling die het grafschrift leest en de echo van zijn stem is vormgegeven als een epigram dat uit elegische disticha bestaat, wat bij uitstek de vorm is die werd gekozen voor werkelijke grafinscripties. Anderzijds moeten we toegeven dat de antwoorden van de echo weinig anders zijn dan voorspelbare herhalingen die de zojuist gestelde vraag bevestigend beantwoorden. Vondel doet dat virtuozer in zijn Gesprek op het graf van wijlen den here Joan van Oldenbarnevelt (waarschijnlijk uit 1625), waar de vragen van de vreemdeling beantwoord worden door de kerkgalm:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||
Maar de prozaparafrase van het epigram van Leonides doet tekort aan de charme van het Grieks, die voor het grootste deel is gelegen in de vormvastheid van het epigram. We moeten dus proberen een vormvaste vertaling te vinden. Laten we kijken wat het wordt als we het originele metrum handhaven. - Wie is die Damon uit Argos die op deze grafsteen vermeld staat? Zoon van Dikaioteles? - Zoon van Dikaioteles. Ik ben niet tevreden over deze vertaling. En dat ligt aan de naam van die vervelende Dikaioteles. Om het metrum te laten kloppen moet die worden uitgesproken zoals je dat in het Grieks zou doen, als Dikaiotelés. Maar welke normale Nederlander zou die naam zo raar beklemtonen? We hebben een andere naam nodig, die van nature zulke klemtonen heeft dat het metrum er door wordt verduidelijkt in plaats van verdoezeld. - Wie is die Damon uit Argos die op deze grafsteen vermeld staat? Zoon van Menander uit Kos? - Zoon van Menander uit Kos. We beginnen het origineel te benaderen. Maar één heel belangrijk kenmerk van het origineel ontbreekt nog in deze vertaling. En dat is het allerbelangrijkste aspect. Leonides heeft zijn epigram geschreven met een tamelijk bizarre extra beperking, een contrainte van het type dat aan Oulipo doet denken. Deze beperking berust op het feit dat elke Griekse letter een getalswaarde heeft. De alfa tot en met de theta vormen de cijfers een tot en met negen, de iota tot en met de koppa worden gebruikt voor de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||
cijfers tien tot en met negentig, de rho tot en met de omega vormen de cijfers honderd tot en met achthonderd (voor negenhonderd wordt het symbool van de in onbruik geraakte letter san gebruikt). Zo schreven de Grieken hun getallen. Wanneer je nu in dit epigram alle letters volgens hun getalswaarde optelt, dan blijkt dat de som voor beide coupletjes van twee regels gelijk is. 7150 komt er uit. Dit fenomeen heet isopsephia. Het was een populair vormspelletje onder de Alexandrijnse dichters. Maar hoe gaan we deze beperking van de isopsephia realiseren in onze Nederlandse vertaling? Letters hebben bij ons geen getalswaarde. Tenzij we onze toevlucht nemen tot de techniek die wordt gebruikt in zogenaamde chronogrammen, gedichten die een historische gebeurtenis memoreren waarbij het jaartal van die gebeurtenis in het - gedicht zit verstopt als de som van alle letters die een getal representeren als Romeins cijfer. Laten we kijken of onze eerdere vertaling volgens dit principe aan de eis van isopsephia voldoet. Misschien hebben we geluk. - VVIe Is DIe DaMon VIt argos DIe op Deze grafsteen VerMeLD staat? zoon Van MenanDer VIt kos? - zoon Van MenanDer VIt kos. Wanneer we de Romeinse cijfers optellen is de som van de eerste twee regels 7485 en van de tweede 6790. We hebben geen geluk. We hebben duidelijk teveel M-en en D's in het eerste coupletje. De naam Menander was geen goede keuze. Omdat die naam twee keer voorkomt, is hij alleen al verantwoordelijk voor een som van 3000. Het slimste wat we kunnen doen, is tellen hoeveel we tekortkomen in het eerste coupletje zonder die naam, om daarna een naam te verzinnen die precies de helft waard is van wat we tekortkomen. Zonder Menander is het tweede coupletje 2305 meer dan het eerste. Daar zitten we meteen al diep in de problemen, want dat is een oneven getal dat nooit de som zal kunnen zijn van één naam die tweemaal voorkomt. We moeten er in het eerste coupletje nog een I bij smokkelen. De makkelijkste manier is Damon te veranderen in Daimon. Maar dat woord betekend ‘godheid’ in het Grieks en is dus een nogal rare naam voor een lijk. Mijn voorstel zou zijn om het ene punt in te lopen door Argos te veranderen in Issos. Dat is ook een mooie stad. Hiermee is ons tekort gereduceerd tot 2304 en hebben we dus een naam nodig die 1152 waard is. Dat is een naam met een M, een C, een L en twee I's. Zo'n naam is nog niet zo eenvoudig te vinden. Maar als we nu besluiten om Kos met een C te spellen, bedraagt ons tekort nog slechts 2104, waardoor we kunnen volstaan met een naam van 1052, een M, een L en twee I's. Zo'n naam, die uiteraard metrisch moet passen, is nog wel te verzinnen. Wanneer we Damon uit Issos de zoon maken van Lipaimon uit Cos, dan klopt het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||
sommetje precies en voldoet onze vertaling evenzeer aan de contrainte van isopsephia als het Griekse origineel van Leonides. En evenals Leonides verstoppen we deze contrainte. Dus we nemen afstand van het chronogrammatische gebruik om de letters die een Romeins cijfer representeren met een hoofdletter te schrijven. Dit is onze versie van het epigram: - Wie is die Damon uit Issos die op deze grafsteen vermeld staat? Zoon van Lipaimon uit Cos? - Zoon van Lipaimon uit Cos. | ||||||||||||||||||||||
Over de uitvinding van literatuurWat in Alexandrië is uitgevonden is literatuur die draait om literatuur en spel. Literatuur was niet langer een instrument in de handen van opdrachtgevers, een medium van nieuwsoverdracht, een sociaal bindmiddel bij openbare en rituele bijeenkomsten, maar is in Alexandrië verworden tot wat zij nu nog is: een kunstvorm. En als kunstvorm is zij op de meest speelse manier zo serieus genomen als maar mogelijk is. Juist in de virtuositeit van haar taalspel en in haar geworteldheid in niets anders dan literatuur zelf, is zij onomkeerbaar en ten enenmale zichzelf geworden. De literatuur van Alexandrië heeft niets te maken met de werkelijkheid, wil niet ontboezemen, verslag uitbrengen, overtuigen - zij wil spelevaren in de oceaan van andere literatuur die haar element is en zichzelf verbluffen met de virtuositeit van haar spel. Zo is zij op haar best. Zo moet literatuur zijn. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||
641En 'Amr [ibn al-'Asî] stuurde een grote krijgsmacht van de Moslims, naar Alexandrië en zij namen Kariûn in, dat buiten de stad ligt. [Generaal] Theodorus en zijn soldaten, die zich op die plek bevonden, sloegen op de vlucht en trokken zich cerug naar Alexandrië. De Moslims begonnen hen aan te vallen maar waren niet in staat de muren van de stad te naderen omdat er daar vandnan stenen naar hen werden geslingerd. Ze werden ver van de stad weggedreven. [...] Toen de [opnieuw benoemde] patriarch Cyrus naar de grote kerk van het Caesarion kwam, bedekten ze de hele route [met tapijten] en zongen hymnen te zijner ere en de mensen stroomden toe en vertrapten elkaar. [...] En coen ze de heillige mis van Hemelvaartsdag vierden, zongen ze niet de psalm die bij deze dag hoort. In zijn ijver de bisschop te eren en e feliciteren met zijn wederkeer koos Cyrus een andere psalm die niet bij die dag paste. Toen de mensen het hoorden zeiden ze: ‘Dit is niet de correcte psalm; het is een slecht voorteken voor Cyrus, de patriarch; hij zal geen tweede Hemelvaartsdag in de stad Alexandrië meemaken.’ [...] Vervolgens ging Cyrus de patriarch naar Babylon, [in Egypte] naar de Moslims om te trachten vrede met hen te sluiten door aan te bieden een schatting te betalen en zo te oorlog te stoppen in het land van Egypte. 'Amr was ingenomen met zijn komst en zei tegen hem. ‘Je hebt er goed aan gedaan te komen.’ Cyrus antwoordde: ‘God heeft je dit land aan je overgegeven; laat er geen vijandschap meer zijn tussen jou en Rome [...]’ [...] De Moslims kwamen om de schatting op te halen, hoewel de burgers van Alexandrië nog niet van het verdrag op de hoogte waren gesteld. Toen de Alexandrijnen hen zagen, bereidden ze zich voor om te vechten. Maar de soldaten en de generaals hielden vast aan de overeenkomst en zeiden: ‘We kunnen geen strijd leveren met de Moslims, laten we liever de raad van Cyrus, de patriarch, volgen.’ Daarop kwam de bevolking in opstand tegen de patriarch en probeerde hem te stenigen. Maar hij zei: ‘Ik heb dit verdrag gesloten om gesloten om jullie en je kinderen te redden.’ En hij begon luid te huilen en te weeklagen en probeerde hen te vermurwen. Daarop schaamden de Alexandrijnen zich [...] Johanes van Niklu Kroniek | ||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||
1166De vuurtoren verheft zich op de uiterste punt van hat eiland. [...] het aantal kamers waar we zijn geweest bedroeg 67, de eerste kamer was op slot. Hij kwam, zei men, via onderaardse gewelven uit op zee. De hoogte van de vuurtoren is 96 meter, de afstand van de voet naar zee bedraagt 9 meter en het deel onder water, voorzover het zichtbaar is, heeft een lengte van 1 meter 80 of meer. Een steen die van boven naar beneden wordt gegooid, stuitert tegen de muur van het bouwwerk voor hij de grond bereikt omdat de voet veal breder is dan de top. Hij is gebouwd zodat reizigers die over zee komen, weten waar de stad ligt. Men steekt een vuur aan op de top om de zeelui bij te lichten en te voorkomen dat ze verdwalen. Wat ons betreft: toen wij aankwamen lukte het ons niet hem te zien en wij konden de haven van de stad niet binnenvaren. Onze schipper had deze haven nog niet eerder aangedaan. We lieten hem dus achter ons en de wind wierp ons op de kust op een plek waar geen steiger was. Door tussenkomst van God werden we gered, maar niet zonder de dood onder ogen te hebben gezien. Men kwam ons te hulp vanuit de stad, waar we de volgende dag Gode zij dank veilig en wel naar binnen konden. Aboel Haggag | ||||||||||||||||||||||
1171Twee dagen reizen brangt je in Alexandrië te Egypte, dat Ammon van No is. Maar toen Alexander van Macedonië de stad bouwde, noemde hij die naar zichzelf, en maakte haar buitengewoon sterk en fraai. De architectuur van de huizen, de paleizen, en de muren was uitstekend. Buiten de plaats is de academie van Aristoteles, de leermeester van Alexander. Dit is een groot gebouw, dat tussen een twintigtal andere gebouwen staat, met tussen ieder een marmeren zuil. Mensen uit de gehele wereld waren gewoon om hiernaartoe te komen om de van de wijsheid van Aristoteles de filosoof te leren. De stad is gebouwd op bogen over een vallei. Alexander bouwde haar met grote kennis van zaken. De straten zijn breed en recht, zodat je ze een mijl kunt overzien van poort tot poort, van de Reshidpoort tot de zeepoort. Alexander bouwde ook vanaf de haven van Alexandrië een pier, een koninklijke hoofdstraat die dwars door de zee loopt. Daar richtte hij een hoge toren op: een vuurtoren die in het Arabisch Manar al-Iskandarîyah wordt genoemd. Bovenop de toren staat een glazen spiegel. Ieders chip dat pogingen in het werk stelde de stad aan te vallen of te vernietigen, komende uit | ||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||
Griekenland of het westen, kon dankzij deze glazen spiegel op een afstand van twintig dagen reizen gezien worden, en de inwoners konden zich vervolgens bewapenen. Het is eens gebeurd, vele jaren na de dood van Alexander, dat een schip uit Griekenland kwam. De kapitein heette Theodorus, een zeer intelligente Greek. In die tijd leefden de Grieken onder het juk van Egypte. De kapitein bood grote zilveren en gouden geschenken aan de koning van Egypte aan en hij meerde zijn schip voor de haven aan zoals onder kooplieden te doen gebruikelijk was. ledere dag deelden de vuurtorenwachter en zijn bediende de maaltijden met hen, tot de kapitein zo bevriend raakte met de vuurtorenwachter dat hij te allen tijde naar binnen en naar buiten kon gaan. Op een dag organiseerde hij een banker en gaf de vuurtorenwachter en zijn personeel erg veel wijn te drinken. Toen ze allen in slaap waren gevallen stonden de kapitein en zijn bemanning op, braken de spiegel en vertrokken diezelfde dag. Vanaf die dag kwamen de Christenen daarheen met boten en grote schepen en veroverden uiteindelijk het grote eiland Kreta en ook Cyprus, die onder het gezag van de Grieken vielen. [...] Tot op de dag van vandaag is de vuurtoren een baken voor alle zeevaarders die naar Alexandrië komen; je kunt die namelijk overdag op 100 mijl afstand zien, en 's nachts ontsteekt de vuurtorenwachter er fakkel die de zeemannen op afstand kunnen zien en waar ze dus naar toe kunnen varen. Alexandrië is een commerciële markt voor alle landen. Kooplieden komen ernaartoe vanuit alle Christelijke koninkrijken. Aan de ene kant, vanuit hat land van Venetië en Lombardije, Toscane Apulië, Amalfi, Sicilië, Calabrië, Romagna, de landen van de Khazaran en de Petsjenegen, Hongarije, Bulgarije, Rakuvië, Kroatië, Slavië, Rusland, Duitsland, Saksen, Denemarken, Kurland, Ierland, Noorwegen, Friesland, Schotland, England, Wales, Vlaanderen, Henegouwen, Normandië, Frankrijk, Poitiers, Anjou, Bourgondië, Maurienne, de Provence, Genua, Pisa, Gascogne, Aragon, en Navarra, en richiting het westen, onder de heerschappij van de Mohammedanen, Andalusië, de Algarve, Afrika en het land van den Arabieren. Aan de andere kant India, Zawilah, Abyssinië, Libië, Jemen, Shinar, Syrië en ook Javan, wiens volk de Grieken worden genoemd, en de Turken. De kooplieden uit India brengen en allerlei soorten specerijen naar toe, en de kooplieden uit Edom kopen van hen. En de stad is vol verkeer. Ieder land heeft een eigen herberg. Aan de kust is er een graftombe van marmer waarop allerlei beesten en vogels zijn gegraveerd. In het midden daarvan is een portret weergegeven en al het geschrevene | ||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||
bestaat uit letters uit de oudheid, die niemand kent. Men vermoedt dat het de graftombe van een koning is die in vroeger tijden, voor de zondvloed, leefde. De lengte van de graftombe is vijftien span en de breedte is 6 span. Er zijn ongeveer 3000 Joden in Alexandrië. Benjamin van Tudela Reizen | ||||||||||||||||||||||
Voor 1271In dien tiden filadelfus
Maecte een clerc hiet socratus
Een wonder in alexandrien
Des ghelijcs hordic nie lien
Eenen tur staende inde ze
Sonder fundament no min no me
Vp .iiij. keruetsen dat hi stont
Die niet ne quamen an den grond
Ende die waren ghemaect van glese
Jacob van Maerlant Rijmbijbel | ||||||||||||||||||||||
1349Over de vuurtoren Om mijn terugkeer uit de Maghreb in 750 A.H. [1349] stelde ik vast dat zijn staat van verval zodanig was dat je er niet meer in kon en ook niet bij de deur kon die toegang gaf. Ibn Battoeta Reizen | ||||||||||||||||||||||
1515In deze tijd waren er in Alexandrië geen grote kooplui meer, geen moslims en geen Franken. De stad was ten gevolge van de dwingelandij van de Gouverneur en de belastinggaarder volledig vervallen, omdat ze kooplieden tienmaal de tiende afnamen. [...] Men zegt zelfs dat wie daar brood probeert te kopen niets zal vinden, voor het overige is er ook niets eetbaars te koop. Er zijn een paar winkels die open zijn, de rest is dicht en vervallen. Ibn lyâs Badâ'i'. |
|