II
Benn heeft zijn hele leven getracht het uiterste van zijn persoonlijkheid uit zichzelf te halen. Hij zocht een vorm voor wat hij de ‘Schrei nach Ausdrück’ noemde. Dat resulteerde in een uniek oeuvre, vol persoonlijke fascinaties. Benn deed wat de meeste van zijn bentgenoten nalieten: hij bracht van elke nieuwe stap, elke nieuwe aanname verslag uit. Van de twee delen die zijn verzameld werk omvat, beslaan de essays en voordrachten bijna de helft. Waarschijnlijk voorzag de dichter dat zijn allerindividueelste expressie zonder bijgeleverde sleutel onleesbaar zou zijn.
Benn was bekend met de nieuwste theorieën in zowel de natuurwetenschappen als de beeldende kunst. Zijn eigen werk moest net zo grensverleggend zijn. Ofschoon hij a zich nooit aan typografische experimenten heeft overgegeven, heeft hij nagedacht over een manier om aan de afbakening van het literaire kunstwerk door begin en einde te ontkomen. Benns prozateksten, meer dan zijn gedichten, getuigen daarvan. Benn bant de anekdote uit, zoals hij ook het woord ‘ik’ in de tekst verwerpt, omdat het, zoals Willy Roggeman het ooit treffend uitdrukte, de houtworm in de tekst is, die haar van binnen aanvreet tot zij haar verpulvert. Het hardnekkig vasthouden aan de vorm, die steeds stringenter werd toegepast naarmate hij ouder werd, was voor Benn om twee redenen van het grootste belang: de meest prozaïsche reden was dat hij behoefte had aan vastigheid daar hij meermaals aan de rand van een geestesinstorting stond. Daarnaast zocht Benn de krochten van de geest juist op. In die zucht naar ervaringen, naar nieuwe beelden - transformaties van de werkelijkheid - is het ogenblik voorafgaand aan de dood, het sterven, de ultieme verlokking. Na de dood gaat een nieuwe wereld open, maar het spel, het zoeken, houdt ook op, want na de dood bestaat er vanzelfsprekend niets meer. De vroege gedichten uit de bundel Morgue zijn morbide genoemd. Dat zijn ze niet, ze presenteren juist een houding ten opzichte van de dood, die een ongelooflijke vitaliteit uitdrukt. Bovendien trachtte Benn toen al de geestesgesteldheid van zieken en stervenden weer te geven, in plaats van de teloorgang van hun lichaam. Vooral in zijn proza (gezien de experimentele vorm is verhaal een weinig adequate benaming) probeerde Benn dat creperen onder woorden te brengen. Zo ook in ‘Nocturne’, waarin de werkelijkheid het naamloze hoofdpersonage tot waanzin drijft. Tegelijkertijd wordt de dood en zelfs het doden tot een beleving van schoonheid; een krachtig
weerwoord tegen de werkelijkheid en de ultieme verwezenlijking van een schoonheidsideaal. Voor die beleving van dat (gedroomde) ideaal moet naar een vorm gezocht worden, naar andere woorden, naar vernietiging van het bestaande. Benn zet daarom de grammatica naar zijn hand, stelt haar volledig in dienst van de ‘flow’ die de tekst moet belichamen. Hij verandert woorden en probeert in zijn zinnen de snelheid van de zintuiglijke beleving te vangen. In ‘Nocturne’ wemelt het daarom van de elliptische, afgebroken zinnen, van plots binnendringende beelden. Er duiken beelden in ‘Nocturne’ op, die beelden blijven, geen vervolg