van de redactie
Veel spannende poëzie in dit nummer. Lucas Hüsgen en Astrid Lampe vormen al enkele jaren de speerpunt van de avant-garde in de Nederlandse poëzie. De Revisor presenteert nieuw werk van beiden en heeft hen aan de tand gevoeld over hun poëzie en elkaar. Verder poëzie van twee gelauwerde poëten: een gedicht van Wiel Kusters en tot nu toe ongepubliceerd werk van Jan Arends, voorzien van een toelichting door Nico Keuning. Alfred Schaffer en Han van der Vegt zijn de jonge honden. Hun gedichten gunnen ons een blik op de toekomst van de Nederlandse poëzie. In de rubriek ‘Een woordeen, een woord’ vertaalt Gerard Rasch drie sonnetten van de Poolse dichter Aleksander Wat en beantwoordt hij, vanuit zijn perspectief als vertaler, de vraag wat nu eigenlijk poëzie is. In ‘De laatste stelling’ onderzoekt Maria van Daalen de nagelaten gedichten van Hans Faverey en met name de manier waarop met de nalatenschap is omgesprongen.
Afgezien van de poëzie presenteren wij een bijzonder verhaal van Helmut Krausser en een essay waarin Louis Ferron zijn geestverwantschap met Jan Siebelink belijdt.
Wegens onvoorziene omstandigheden is Allard Schröder met ingang van dit nummer teruggetreden uit de redactie. Hij zal wel nauw betrokken blijven bij De Revisor, om te beginnen als gastredacteur van het dubbelnummer over Alexandrië dat wij aan het einde van dit jaar hopen uit te brengen.