| |
| |
| |
Helmut Krausser
Nieuws over Norbert
1
In januari hoeft men mij meestal niet lang te zoeken. Wie iets van mij wil, vindt me op mijn bed, terwijl ik naar de radio luister, tv kijk, spaghetti vreet. Twee keer per dag doe ik een uitstapje van het bed naar de vuilnisemmer. Maar dat is het dan ook. De koude verlamt mij, maakt me bang. In mezelf gekromd, staar ik tussen mijn tenen door en drink Italiaanse pinot noir.
U denkt misschien, dat ik alweer afdwaal, zoals ik vaker doe? Helemaal niet. Het verhaal gaat weliswaar over Norbert, maar als het enkel over Norbert zou gaan, zouden een paar pagina's volstaan.
Eerst nog iets over die januari van 1988 die geen januari was. Meer een soort oktober. De temperatuur steeg vaak tot over de 16 graden. Het was een tijd die men geschonken kreeg. Men was er niet aan gewend dat een winter wegviel en men had er geen idee van dat ook de volgende twee winters zouden wegvallen. Men vierde een wonder. Alleen een paar skiërs klaagden, maar zoals Bernhard altijd zegt: dood aan alle monotheïsten en skiërs! Uiteraard.
Het sterftecijfer van de renteniers zakte met 20 procent en vele voorbijgangers hadden alleen maar vriendelijke gezichten omdat de wolken boven de Azoren, waar ons weer vandaankomt, gek deden. Ik zou natuurlijk nooit over het weer praten als het in dit verhaal niet een bijzondere rol zou spelen, dat spreekt vanzelf.
Met Bernhard, mijn oude vriend, zat ik op een houten bankje boven de eindeloos lege Theresienwiese. Wij dronken Paulaner. Tijdens een ijzige januari hadden wij misschien de voorkeur aan een Spaten of Tucher gegeven. Om het even.
Wij beoordeelden de passanten, vooral de ouderen onder hen die door de zon magisch werden aangetrokken. Het gerimpelde vlees deinde vrolijk in het rond. Wij toastten op iedereen die voorbijhinkte. De meesten groetten zelfs terug. Hierbij moet opgemerkt dat Bernhard en ik de vorige dag de film Barfly van Barbet Schroeder hadden gezien, waarin een heleboel heerlijke oude mannen voorkomen, vol humor en poëzie. De film ontroerde ons, deed ons verlangen naar de ouderdom, wij werden vrij onnozel, hadden geen schrik voor de tijd en praatten over belangrijke dingen met korte zinnen. Het bier deed het overige. Wij voelden ons heel lekker. Op dit punt moet men daar meteen bij vertellen dat Norbert die film niet gezien had. Hij had voor The Last Emperor van
| |
| |
Bertolucci gekozen. Zulke details verklaren soms veel.
Wij zaten dus en dronken tot de zon achter een warenhuis verdween. Dan sloegen we de krant open, bestudeerden het bioscoopprogramma en zagen dat het niet uitnodigend was. En we besloten om Astrid te bezoeken.
Astrid speelt in dit verhaal geen al te grote rol. Bernhard sliep toen met haar, maar dat was het dan ook. Astrid werd vaak bezocht, omdat er veel plaats was in haar appartement en omdat het heel interessant gelegen was, namelijk schuin tegenover het centraal station. De ramen van haar keuken waren beslagen en vies en gevuld met blauw licht. Astrid hield van de duisternis, zij was verslaafd aan een totaal verkrampt estheticisme en speelde de hele tijd door toneel. Een surrealistisch theaterstuk van Franse makelij, onwaarachtig en zestig jaar te laat. Haar mond had ze bloedrood geschminkt, om een fatale en gevaarlijke indruk te maken. Zelfs bier dronk ze alleen uit langstelige wijnglazen. De meeste van haar vrienden behoorden tot het militante lesbocircuit.
Maar haar appartement was echt heel mooi gelegen. Haar relatie met Bernhard werd gekenmerkt door wederzijdse spot en was aan het doodbloeden. Zij waren te verschillend geworden. Vroeger hadden ze het tenminste nog over Hölderlin eens kunnen worden, al was dat ook om verschillende redenen. Maar tegenwoordig probeerde Bernhard een nieuw levensgevoel uit; bijzonder nuchter, eenvoudig, rechttoe rechtaan. Hij had zijn woordenschat met ten minste twintigduizend woorden gereduceerd en werd enthousiast bij minimalistisch gecomponeerde zinnen als: ‘Er waren mannen die zaken deden.’ Die zin was helaas niet van hem afkomstig, maar van de grote Charles. En die zin was nauwelijks nog te variëren, laat staan te overtreffen.
Desondanks was Bernhard deze januari behoorlijk tevreden en goed gehumeurd en zijn enige ergernis betrof Astrid. Hij kon haar niet meer verdragen en degradeerde haar tot een nuttig meubel, tot zijn spermastortplaats. Astrid deed precies hetzelfde, maar verbloemd door zinnen vol van mystiek en bombast. Krampachtig vermeed ze elke futiliteit. Het was vreselijk. Beiden verveelden elkaar en er viel een stilte. Wat in de keuken van Astrid helemaal niets uitmaakte, want we keken allemaal naar buiten, naar de warboel van rails, wissels en lampen, naar koffers en kinderen, metaal en glas, zwervers en stationspolitie. Wij luisterden naar de aantrekkelijke bestemmingen die de luidsprekers verkondigden en naar het geschreeuw van een paar voetbalfans die met aanhangers van een andere club gingen vechten. Wij zwaaiden naar de treinen en groetten de reizigers. Het is duidelijk dat ook dit vanaf een bepaald tijdstip vervelend wordt.
Het leek alsof Bernhard gewoon enkel om deze reden begon te vertellen. De innerlijke noodzaak van de situatie vereiste een gesprek. Ik had de hele middag met hem samen gezeten zonder dat er maar één opmerking over deze zaak over zijn lippen was gekomen. Al een beetje dronken nam hij zijn glas in de hand, dronk een slokje en zei: ‘Weten jullie wat Norbert vandaag doet? Raad eens! Daar komen jullie nooit op!’
| |
| |
‘Wel, wat dan?’
‘Die maakt er op dit moment een einde aan.’
Wij spitsten onze oren.
‘Jaja,’ ging Bernhard verder, ‘Norbert kwam vroeg in de middag naar mij toe en zei dat het een mooie dag was om te sterven, op dit moment rijdt hij naar het bos en voert de uitlaatgassen in de wagen. Dat is naar het schijnt een efficiënte manier. Stel je voor, hij heeft handboeien in de seksshop gekocht. Daarmee wil hij zich aan het stuur vastboeien. En hij wil heel ver het bos inrijden want als hij te vroeg ontdekt en gered wordt, blijft er zware hersenschade over...’
Wij zeiden niets. Op de een of andere manier had ik zin om te lachen, maar dan kom je zo gevoelloos over.
‘Daarbij komt nog dat hij twee dagen geleden een nieuwe vriendin heeft leren kennen,’ vertelde Bernhard verder, ‘terwijl hij toch zolang alleen was...’ Astrid onderbrak hem. Haar gezicht drukte geshockeerde verbazing uit.
‘Heb je niet geprobeerd het uit zijn hoofd te praten?’
Hulpeloos fronste Bernhard zijn wenkbrauwen.
‘Wat had ik moeten zeggen? Iets filosofisch? Nee, dat kwam zo plotseling... Ik heb geen ervaring met zulke conversaties. Ik heb hem meegedeeld dat 16 januari een leuke sterfdag is... iets anders leek me te melig.’
‘MAAR DAT KAN TOCH NIET!’ riep Astrid luid.
‘Hij zei dat hij alles gepland had en hij was helemaal niet opgewonden of zo...’
Astrid wond zich des te meer op. Zij had Norbert nooit gezien, maar het nieuws over zijn zelfmoord bracht haar helemaal van haar stuk. Zij liep van de ene wand naar de andere en viel volkomen uit haar anders morbide, verveelde rol. Haar verleden was minder door doden overschaduwd, eigenlijk bijzonder beschermd en ondramatisch, zodat een stervende Norbert al een sensatie voor haar werd.
Bernhard vertelde nog dat Norbert hem een klein zwart boek had gegeven, met gedichten erin. Daar hoorde ik van op. Misschien kon je daar iets van stelen.
‘Stellen die gedichten iets voor?’
‘De achterzijden kan je zeker nog gebruiken...’
‘Jammer.’
‘CYNICI, JULLIE KLOTE-CYNICI! Dat menen jullie toch niet serieus, wel?’ schreeuwde Astrid.
Ik legde een arm om haar heen. We deden redelijk familiair, wij drie, kenden elkaar vrij lang, hadden allemaal met elkaar geslapen, zowel in goede als in slechte tijden.
‘Waarschijnlijk lukt het bij de eerste keer sowieso niet,’ zei ik. ‘Waarschijnlijk wordt hij bang of heeft hij te weinig benzine getankt, of zijn de handboeien uit Hongkong. Ik denk dat je bij dit weer sowieso niet op een bevredigende manier zelfmoord kan plegen. Hij komt morgen zeker thuis en belt die vrouw op...’
| |
| |
Ik had Norbert slechts een of twee keer gezien. Hij was de huisgenoot van Bernhard. Zij leefden op kamers in een huis aan het Nymphenburger-kanaal. Norbert was ongewoon bleek en zijn gezicht navenant glad en onspectaculair. Zijn kortgeknipte haar was even zwart als de collectie van de Yamahoto-hemden die hij droeg. De liefde voor de waterpijp, waarmee ik nooit iets kon beginnen, verbond hem met Bernhard. Zo leerde ik Norbert nooit beter kennen. Bernhard ging ook vaker met hem naar de bioscoop. Maar nooit kwam daar ook maar de kleinste anekdote uit voort om aan mij te vertellen. Ik voelde me niet verplicht om droevig te zijn. Een slechte dichter minder.
‘Laten we bellen!’ zei Bernhard.
Wij belden Norbert op. Op ieder heel uur. Norbert nam niet op. Langzaam drong het tot ons door dat het echt gebeurd zou kunnen zijn.
Rond middernacht nam ik afscheid, want die avond liep op niets meer uit. Astrid verweet Bernhard zijn onmacht om iets te ondernemen, verweet hem de zielsrust waarmee hij haar betastte op zo'n tragisch moment. Zij vergat helemaal dat Bernhard alle vertaalde boeken van Mishima had gelezen en een verzameling Japanse seppukuzwaarden bezat.
Bernhard mopperde daarentegen voortdurend dat ze niet zo'n trut moest zijn en eindelijk haar bloesje moest uittrekken, de dood was iets voor de doden. De twee begrepen elkaar net zo weinig als walvis en mens.
Op de terugreis naar huis schoot me te binnen dat Norbert in reïncarnatie geloofde. Dat vond ik vreemd. Waarom had hij zichzelf dan gedood? Had hij zin in een nieuw omhulsel? Hij was tenslotte jong en gezond en had zelfs al reclame voor aftershave gemaakt.
| |
2
Ik belde elke dag om op de hoogte te blijven. Geen nieuws. Norbert was nog niet naar huis gekomen. Het zag ernaar uit dat het hem gelukt was. Elk gesprek draaide om Norbert. Niemand had ooit zoveel aandacht aan hem besteed.
De dood is een rijk thema. De horrorfilms die deze week in het filmhuis draaiden, waren daarentegen nauwelijks het vermelden waard, toch spraken we ook over deze films, omdat het thema Norbert langzamerhand een bepaald onbehagen met zich meebracht, wat hoofdzakelijk te maken had met het feit dat er helemaal geen motief te identificeren viel. Daarmee had Norbert een raadselachtige, superieure positie verworven tegenover ons nabestaanden. Dat kwam ons niet goed uit. Wij waren allemaal toffe kerels en heel verstandig en wisten hoe de wereld in elkaar zat. Wij probeerden verstrooiing te zoeken en gingen naar het stationsbuffet om oude mannen te zoeken die ons nieuwe verhalen konden vertellen. Maar meestal waren de verhalen nog ouder dan de mannen. Slechts een van hen was grappig, hij had dun wit haar, een kapotgeslagen neus en neerslachtige, waterige ogen. Hij wilde ons honderd Mark betalen als we hem zouden afzwepen.
| |
| |
Eerst dachten wij, wel, dat geld is snel verdiend, en gingen met hem mee, maar we begonnen te aarzelen toen het serieus begon te worden. Het is toch niet zo netjes om oude mannen af te zwepen. Dus pakten we het geld en vertrokken zonder geweld toe te passen. Ondertussen waren we er overigens zo van overtuigd dat Norbert dood was dat Bernhard de volgende dag een opsporingsbericht opgaf. Ik weet niet precies waarom hij dat noodzakelijk vond. Misschien om met behulp van de smerissen zekerheid te verkrijgen.
Hoe dan ook, het was een goede beslissing, want de zaak kreeg daardoor een grotesk aspect. De volgende dag kwamen meteen vier van die blauwe jongens aangerukt en keken in Norberts kamer rond. Zij namen de halve kamer uit elkaar en keken na of hij zich ergens tussen de meubels verborgen hield. Dat klinkt ongelooflijk, maar zo was het. Zij vonden geen afscheidsbrief, wat ik jammer vond. Afscheidsbrieven zijn meestal zo mooi pathetisch en melodieus. Ik had onlangs een bloemlezing van afscheidsbrieven gekocht en me daarmee erg goed geamuseerd.
Bernhard werd zorgvuldig en opdringerig ondervraagd en zei alles wat hij wist. Toch verkregen de politiemannen bij het onderzoek nauwelijks aanknopingspunten. Maar dat ze ten slotte met hun vieren het tuintje doorzochten, gebukt tussen de struiken en bloemperken, durf ik bijna niet te vertellen. Je geloofwaardigheid kan je zo verliezen. Om het even, toch is het gebeurd. De politiemannen dropen af.
Bernhard had zich het kleine zwart-wit televisietoestel van Norbert toegeëigend, waar we met een vreemd gevoel voor zaten en terloops las ik het postume oeuvre van Norbert. Gedichten van drie regels, losjes op rijm, die om liefde en vrede smeekten.
Lichtenberg heeft eens beweerd dat als iemand alle goede ideeën van zijn leven bij elkaar brengt, er een goed werk zou ontstaan. Iedereen was ten minste een keer per jaar een genie. Ere zij Georg Christoph in de diepte van zijn graf, maar hier vergist hij zich. Het kleine zwarte boek was het bewijs. Niets, geen enkele regel daaruit, was het plagiëren waard.
Terwijl we ons over deze belachelijke nalatenschap vrolijk maakten, doken Norberts ouders op. De moeder zag er uit als een moeder en niets meer, en zij huilde de hele tijd, wrong met haar handen en schudde haar hoofd.
De vader daarentegen, een dikke vijftiger, liep meteen naar Norberts kamer, waar hij aanstalten maakte om de meubels mee te nemen. Toen we voorzichtig vroegen wat dat te betekenen had, bleek plots dat hij helemaal niet bedroefd was. Integendeel, hij brulde woedend.
‘ZELFMOORD? Laat me niet lachen! Die pleegt geen zelfmoord! Die is ervandoor! Aan het zwerven is-ie!’ Hij vloekte vreselijk over zijn ontspoorde zoon en vertelde dat de wagen van Norbert zijn eigendom was, en dat de filius hem dat nog niet afbetaald had, de klootzak.
| |
| |
‘Die ligt ergens op het strand, de luie hond!’ Om het geld terug te krijgen, wilde hij nu enkele meubels van zijn zoon verkopen.
‘De auto heb ik voor hem gekocht, onder voorwaarde dat hij het in termijnen aan mij terugbetaalt! Maar nee, maandenlang hoor ik niets van hem. En nu zou hij zelfmoord gepleegd hebben? Jullie kan hij misschien stront in de ogen smeren, maar mij niet!’ Hij keek overal in het rond.
‘Waar is het tv-toestel? Ik weet dat hij een toestel had!’
Bernhard werd in verlegenheid gebracht.
Gelukkig redde de hospita van Bernhard de situatie. Moedig sprong ze tussenbeide en wees de vetzak de deur. Deze bleef echter nog een tijdje tussen huis en kanaal staan en schreeuwde dat hij zijn geld nog zou komen halen; hij zou terugkomen, dat leed geen enkele twijfel. Zijn vrouw stond al die tijd naast hem en verborg haar gezicht in haar handen. Bij het verdriet om haar dode zoon mengde zich ook schaamte voor haar uiterst levendige man.
Wij haalden opgelucht adem en gingen weer tv kijken. De theorieën van de vader, hoe belachelijk ze ook leken, waren voor ons toch aanleiding om over de mogelijkheid te discussiëren dat Norbert er inderdaad alleen maar vandoor was gegaan. Veel is mogelijk. Maar als hij had willen onderduiken, waarom deze schijnmanoeuvre? Met welk doel? Dat zou echt een klotestreek zijn, vonden we. We wikten en wogen.
Nee, nee, die Norbert, daar waren we heel zeker van, die lag ergens, maar niet lui op het strand.
| |
3
Twee weken verstreken, zonder dat Norbert werd gevonden. In die tijd begonnen vele telefoongesprekken met de vraag: ‘Nieuws over Norbert?’ en eindigden met het uitdrukkelijke verzoek: ‘Bel me op, als je iets te weten komt!’
Rond die tijd maakte Bernhard het uit met Astrid, maar weigerde het haar persoonlijk mee te delen. Hij ging er gewoon niet meer naar toe. Dat is begrijpelijk, want een gekrenkte Astrid was gevaarlijk in haar passies. Iedere keer, als ze dacht dat Bernhard zou langskomen, gooide ze buitensporig veel make-up op haar wangen, opdat haar tranen dramatischer zouden uitlopen. Als ik haar bezocht, krijste ze me de oren van het hoofd, ze beschuldigde me ook en beweerde dat ik slechts een spion en stroman van Bernhard was en hem heet van de naald zou vertellen wat zij over hem gezegd had. Ik vond dat zinloos geleuter, want Bernhard interesseerde zich überhaupt niet meer in wat Astrid over wie ook zei. Ondertussen sloeg Astrid tegen de keukentafel wijnglazen en masse kapot en gedroeg zich als een veertienjarig meisje van wie de eerste liefde naar een verre stad was verhuisd. Daarbij komt dat Bernhard slechts een statussymbool voor haar was. Geen sprake van liefde. Had Bernhard maar gewoon drie, vier weken gewacht, dan had zij waar- | |
| |
schijnlijk met hem gebroken, en zou alles rimpelloos verlopen zijn.
Zo stond ik tussen hen beiden in en moest naar een heleboel hatelijke dingen luisteren. Dat werkte al gauw op mijn zenuwen, ik reed naar het Allgäu naar een schaaktoernooi; ik raakte ingesneeuwd. In één ruk haalde de winter alles in. Mijn ziel bond een dikke sjaal om, werd bedrukt en blind en mijn spel geknoei. Het toernooi ging helemaal de mist in.
Toen ik terugkwam, was Bernhard op een burgerlijk meisje verliefd geworden, op wier ongebruikelijke realiteitszin hij kickte. De bedstory's die hij vertelde, stonden bol van vlees en sappigheid. Hij hoefde nu niet meer zoveel te praten tijdens het neuken.
Ondertussen besloot Astrid haar leven fundamenteel te veranderen en van stad te veranderen.
Door al deze ingrijpende veranderingen werd Norbert bijna vergeten. Bovendien was de zaak steeds vreemder geworden. Hij was immers met een knalrood busje naar het bos gereden. Dat kon toch niet vier weken onopgemerkt blijven; het moest vol rook hangen. Iedereen moest toch zien wat er gebeurd was. Een wandelaar, een spelend kind, een boswachter; zomaar iemand had hem moeten vinden. Er klopte iets niet. In dit volgeboren Duitsland bestond er toch geen plek waar een knalrode bus (met opgedrukte bloemetjes!) zo lang subversief rond kon staan...
Langzamerhand moest men aan Norberts eerlijke zelfmoordplannen beginnen te twijfelen. Misschien weten vaders toch meer over hun zonen dan men in het algemeen denkt.
| |
4
Februari ging voorbij en uiterlijk begin maart werden we heel pissig op Norbert. Het verhaal van zijn overlijden geloofde nu niemand meer. Dan misschien geen afscheidsbrief, maar hij had ons toch tenminste een ansichtkaartje met vriendelijke groeten kunnen sturen.
Waarom had hij ons zo lelijk te kakken gezet? Waarvoor was dat goed geweest? Waarom al die tamtam met het kleine zwarte boekje, dat hij waarschijnlijk in de nacht voor zijn vlucht had volgekrabbeld?
Was hij op dat moment teruggekomen met een of ander dom excuus op zijn lippen, dan zouden we hem in elkaar geslagen hebben en hem met zijn busje in het kanaal hebben verdronken. We ergerden ons ook aan het feit dat we hem zo serieus hadden genomen, terwijl toch iedere idioot had kunnen zien dat niet alles kosjer was.
16 Januari was hij vertrokken, maar de vijftiende had hij nog de huur voor twee maanden betaald. Waarom? Als hij zijn hospita echt zo graag mocht, zou de huur van één maand ook volstaan hebben. Wij vermoedden dat hij stipt op 15 maart weer zou opduiken, met een glimlach op zijn mooi gebruind gezicht. Misschien wilde hij enkel zijn ouders eventjes kwaad maken. Wij hadden medelijden met de hospita. Voortdurend belden mensen haar
| |
| |
op die op Norberts kamer uit waren. Zijn plannen om plaats te maken, deden vlug de ronde, en dakloosheid overwint elke eerbied. Altijd stonden er figuren aan de deur, uitgerust met rekeninguittreksels, aanbevelingsbrieven, stamboom en psychiatrische attesten. Elke dag belde iemand om te weten of men Norbert eindelijk gevonden had.
Nee. Niets nieuws over Norbert. Zijn televisietoestel ging ook kapot, en Bernhard zette het wrak terug waar het had gestaan. Hij had zijn handen trouwens vol met het onderzoeken van alle geheimen van het burgerlijke meisje, die zich blijkbaar allemaal tussen haar vulva en baarmoeder bevonden. Ikzelf besloot mijn eerste roman te schrijven en Astrid verblijdde ons met het nieuws dat ze aan de Filmhochschule van Wenen was aangenomen. Kortom, wij waren druk bezig en toen niemand het meer verwachtte, was er nieuws over Norbert, stipt op 15 maart.
Ik had met mijn band een concert in een klein gehucht dat Esterhofen wordt genoemd, en de eigenaars van de club waren de meest linkse zakken die ik ooit gekend heb, en juist op het moment dat we besloten hun installatie te vernielen, kwam Bernhard binnen en vertelde me dat de politie de hospita had gebeld en de kamer had vrijgegeven. Norbert was gevonden in een bos in de buurt van Nürnberg. Hij moest er vrij erg uitgezien hebben. De langlaufer die hem had gevonden, was met een zware shock naar het ziekenhuis gebracht.
Op dat moment begon op het podium een adembenemend slechte combo te spelen en verschillende zaken schoten door mijn hoofd, bijvoorbeeld dat er in Duitsland blijkbaar nog steeds plaatsen zijn, waar twee maanden niemand langskomt. Dat vond ik opmerkelijk. De akkoorden van een elektrische gitaar dreunden door de zaal. Bernhard en ik gingen naar de gang, en het eerste dat wij vaststelden was, dat Norberts vader, de dikke vijftiger, zijn auto kon vergeten. Die stank, zeiden we, krijgt hij er nooit meer uit. Dat deed ons plezier.
Vertaling Joachim Braeckmans en Rainer Hawlik
|
|