De Revisor. Jaargang 28
(2001)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||
Menno Lievers
| |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
La Société ne fait-elle pas de l'homme, suivant les milieux où son action se déploie, autant d'hommes différents qu'il y a de variétés en zoologie? Les différences entre un soldat, un ouvrier, un administrateur, un avocat, un oisif, un savant, un homme d'état, un commerçant, un marin, un poëte, un pauvre, un prêtre, sont, quoique plus difficiles à saisir, aussi considérables que celles qui distinguent le loup, le lion, l'âne, le corbeau, le requin, le veau marin, la brebis, etc. II a donc existé, it existera donc de tout temps des Espèces Sociales comme il y a des Espèces Zoologiques.Ga naar margenoot1 Maar, anders dan Balzac dacht, maatschappelijke soorten zijn geen dierlijke soorten. De bakker, de dorpsarts, de boekhandelaar, zij zijn uitgestorven, en daarmee, zo lijkt het, de representatief realistische roman. Dit is de conclusie die zowel Benjamin als zijn tegenpool Heidegger trekken. Volgens Benjamin is Ljeskow ‘der letzte Erzähler’, want in een wereld die gedomineerd wordt door een continue informatiestroom is er niet langer behoefte aan ‘de epische kant van de waarheid, de wijsheid’. Heidegger duidt zijn positie aan in een retorische vraag naar aanleiding van een gedicht van Georg Trakl: Trakls Dichtung singt den Gesang der Seele, die, ‘ein Fremdes auf Erden’, erst die Erde als stillere Heimat des heimkehrenden Geschlechtes erwandert. Vertrâumte Romantik abseits der technisch-wirtschaftlichen Welt des modernen Massendaseins? Oder - das klare Wissen des ‘Wahnsinnigen’, der Anderes sieht und sinnt als die Berichterstatter des Aktuellen, die rich in der Historie des Gegenwärtigen erschöpfen, dessen vorgerechnete Zukunft, die ohne Ankunft eines Geschickes bleibt, das den Menschen erst im Anbeginn seines Wesens angeht?Ga naar margenoot2 Is de realistische roman dus dood? Ja en nee. Ja, want de traditionele negentiende-eeuwse roman waarin een gehele leefgemeenschap gerepresenteerd wordt vanuit het perspectief van een alwetende verteller bestaat niet meer. Nee, want de realistische roman is geëvolueerd tot wat Raymond Williams ‘the novel of the personal formula’ heeft genoemd. Het representatief realisme dat aanvankelijk vooral de sociale roman was over typen mensen die overleven in de maatschappij, zoals dieren in de natuur, is nu samengebald in de representatie van de werkelijkheid vanuit het perspectief van één persoon, de ik-figuur (Maarten 't Hart) of zijn plaatsvervanger (Maarten Koning), die zich staande moet zien te houden, ook nadat hem iets vreselijks is overkomen, of juist helemaal niets, hetgeen ook vreselijk is. In de hedendaagse realistische roman verschijnt een hoofdpersoon ten tonele. Gebeurtenissen gaan zijn of haar leven beheersen. Na een worsteling met zichzelf en zijn naaste omgeving die een boek lang duurt vindt de hoofdpersoon een uitweg uit zijn benarde toe- | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
stand. Aan het slot kan hij gelouterd zijn levenspad vervolgen, want dankzij die worsteling heeft hij ontdekt wie hij zelf wezenlijk is. Exit hoofdpersoon, die alleen, maar niet eenzaam, de ondergaande zon tegemoet rijdt, dan wel het ziekenhuis uitwandelt, zich afkeert van het graf, zijn psychiater een afscheidsbrief schrijft, of de deur van het bureau voor de laatste keer achter zich dichttrekt. De grenservaringen uit het leven van deze realistische schrijvers worden in hun werk beschreven met de pretentie dat zich daarin de ervaringswereld van de lezer weerspiegelt. Het leven zelf doet het werk, de schrijver beschrijft slechts wat hij of zij heeft meegemaakt zonder die ervaringen te bewerken tot een eigentijdse mythologie. De autobiografische auteur is zelf de hoofdacteur in zijn eigen roman en past zijn leven daarop aan: de travestiet, de biseksueel, de minnares, de moordenaar van zijn eigen vrouw. De autobiografische roman is zo realistisch geworden dat de schrijver in en uit zijn of haar boek stapt, ofschoon ‘echt contact niet de bedoeling is’. Deze representatief realistische opvatting van de roman heeft niet alleen schrijvers in de greep, maar ook lezers van het type Freek de Jonge, het openbaar ministerie en de wandelaars in Lahringen en Maassluis. De meest uitgesproken realist is uiteraard J.J. Voskuil, wiens oeuvre zich laat lezen als één lange ‘Kritik der Einbildungskraft’. Hij plaatst expliciet zijn literaire werk in het verlengde van zijn wetenschappelijk onderzoek. De vraag of zijn werk een ‘Wahrheitsanspruch’ bevat kan dan ook met een eenduidig ‘Ja!’ beantwoord worden. De romancyclus Het Bureau is waar, omdat de daarin beschreven belevenissen van Maarten Koning corresponderen met werkelijke gebeurtenissen, net zoals de bewering dat sneeuw wit is, waar is, omdát sneeuw wit is. Deze romanopvatting heeft bizarre consequenties. Bizar, tenminste voor lezers die de schrijver niet verantwoordelijk achten voor uitspraken van zijn romanpersonages en instemmen met de vrijspraak van W.F. Hermans, toen hij beschuldigd werd van belediging van het katholieke volksdeel, omdat hij die zijn romanpersonage Lodewijk Stegman in de mond had gelegd. In 1993 interviewde Jannetje Koelewijn voor Vrij Nederland Loesje Voskuil, die ‘model heeft gestaan voor de sportieve, maar verlegen Nicolien die in de roman trouwt met Maarten Koning’. Koelewijn schrijft: ‘Als ik twee dagen later bij haar op de bank zit (...) lijkt ze sprekend op de voorstelling die ik me door het boek van haar had gemaakt. (...) Loesje Voskuil praat over Nicolien als over zichzelf. ‘Jaja,’ zegt Loesje Voskuil als ze terugdenkt aan die romanpassage. ‘Zo was het precies.’ Over de vrije verfilming door regisseur Frans Weisz van Bij nader inzien: ‘Maar die Nicolien, verschrikkelijk, dat was ik helemaal niet.’ Een aantal jaren later komen in het tv-programma De plantage de hoofdpersonen van Het Bureau het podium op om vragen te beantwoorden als: ‘Herkent U zichzelf in het beeld dat Voskuil van U gegeven heeft?’ Deze vorm van literatuur moet het niet hebben van de verbeeldingskracht of de plot- | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
structuur, maar van de stijl en de herkenbaarheid en geloofwaardigheid van de neergezette personages. Liefhebbers zullen ook wijzen op de ingenieuze vondst om in navolging van de negentiende-eeuwse realistische voorgangers een beperkte leefgemeenschap als plaats van handeling te kiezen, waardoor het overzicht hersteld wordt dat in de twintigste-eeuwse samenleving verloren is gegaan. Informatie uit die samenleving sijpelt wel door in het boek, zoals Arjan Peters heeft opgemerkt, omdat Voskuil mensen beschrijft die de bevolking, dus andere mensen, moeten beschrijven. We moeten dus concluderen dat het de facto anno 2001 nog steeds mogelijk is, contra Benjamin en Heidegger, een realistische roman te schrijven. Bovendien heeft de realistische roman een probleemloze relatie met de waarheid: hij is een verslag, een reportage van wat de schrijver heeft meegemaakt. Lezers kunnen deze realistische roman waarderen, omdat zij de daarin beschreven gebeurtenissen kunnen herkennen. In het voorwoord van zijn boek The Realists verbindt C.P. Snow aan zijn voorkeur voor het realisme ook een waardeoordeel: We like to hear a story, and to be eager about what is going to happen next. To keep us eager in that fashion is an element in the greatest novels. It scarcely needs saying nowadays, but we have seen attempts to throw this element overboard, and to regard novels, and to compose novels, as verbal puzzles to be worked out by persons cleverer than the original writers. Similar processes have happened before in literary history, and have always meant a period of decline, not only in the art itself, but also in the society from which it derives. Snows waardeoordeel brengt ons bij de tweede interpretatie van het woordje ‘kan’. ‘De realistische roman kan niet meer’ wil dan zeggen: de realistische roman is een verouderd genre, zo mag je niet meer schrijven. Wie nog in deze trant schrijft is te vergelijken met een kunstenaar die het korenveld met kraaien opnieuw in de stijl van Van Gogh schildert. Hermann Broch velt net als Snow een waardeoordeel over deze vorm van literatuur, maar dat van hem is negatief. Wie kitsch voortbrengt is niet iemand die minderwaardige kunst voortbrengt, hij is geen nietsnut of stumperd, maar hij valt totaal niet met de maatstaven van het esthetische te beoordelen, zo iemand is - zoals U ziet bevinden we ons in de sfeer van de operette en de geluidsfilm - zo iemand is in één woord een slecht mens, een ethisch verdorvene, een misdadiger, die het radicaal kwade nastreeft.Ga naar margenoot3 De rechtvaardiging voor dit harde oordeel zoekt Broch in het feit dat de representatief re alistische romans, zoals die van Maarten 't Hart en Voskuil, niet het resultaat zijn van een | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
poging een esthetisch ideaal na te streven, maar een ander, niet literair doel dienen: verwerking van de dood van de vader in De aansprekers, afrekening met de naaste omgeving in Het Bureau. Het is niet verwonderlijk dat 't Hart Onder professoren Hermans' beste roman vindt. Dezelfde Hermans overigens die consequent autobiografische romans afwees, een hekel had aan de schilder Courbet (‘Ik houd maar heel weinig van Courbet. (...) Boodschappen brengen vond hij veel belangrijker dan schilderen, vandaar dat zijn doeken haast zonder uitzondering met roet bevuild lijken, alsof er pas een walmende trein vol boodschappen voorbij gekomen is.’) en de auteur is van De God denkbaar, Denkbaar de God. De verschillende literaire inzet van 't Hart en Hermans blijkt zelfs uit Onder professoren. Want in Onder professoren is de afrekening met het universitaire milieu niet een doel op zichzelf, maar staat zij ten dienste van Hermans' thema dat het redelijke individu ten ondergaat in een wereld waarin moedwil en misverstand heersen. Met het noemen van de titel De God denkbaar, Denkbaar de God zijn we beland in het andere uiterste dat tegelijkertijd de meest radicale afwijzing van representatief realisme inhoudt, de roman die iedere aanspraak op representatie van de werkelijkheid, en daarmee op herkenbaarheid, afwijst. De vraag of De God denkbaar, Denkbaar de God op de een of andere manier waar is lijkt zelfs een categoriefout. Niet-realistische literatuur is fictie. Jaap Mansfeld besluit zijn afscheidsrede als hoogleraar in de Wijsbegeerte van Oudheid en Middeleeuwen, Platonische Briefschrijverij, niet voor niets met de volgende woorden: ...in de dialoog Phaedo trekt, als de discussie even stokt, Socrates een van de aanwezigen speels aan zijn haar - en dat wordt de lezers door de betrokkene zelf verteld. De vraag of dit werkelijk gebeurd is is even zinvol als de vraag of de godin Athene, die in het eerste boek van de Ilias aan Achilles verschijnt als deze op het punt staat Agamemnon te doorsteken en hem daarvan weerhoudt door aan zijn haar te trekken en hem toe te spreken, werkelijk aan Achilles' haar getrokken heeft. Wat Plato's wandeling in de tuin van Dionysius betreft heb ik een aardige parallel voor u: Genesis 3:8. Ik neem aan dat ik dat vers moet citeren: ‘En zij hoorden de stem van de Heere God die zoals elke middag zijn ommetje maakte in het paradijs [paradeisos betekent “tuin”], en Adam en zijn vrouw verborgen zich voor het aangezicht des Heeren’. De vraag of die wandeling werkelijk heeft plaatsgevonden is even verantwoord als de vraag of de slang werkelijk gesproken heeft. Realistische details in combinatie met vaagheden zijn standaard-ingrediënten van fictionele uitingen, en dat kan dus ook met betrekking tot zulke details in de Zevende Brief staande worden gehouden. Noodzakelijk is dat echter niet: wie weet heeft Plato wel echt regelmatig in de tuin van de tiran gewandeld. Als we de vraag naar waarheid interpreteren als de vraag of het werkelijk gebeurd is moe- | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
ten we concluderen dat het waarheidsbegrip in de literatuur geannexeerd is door het representatief realisme. Dit is ook de reden waarom tegenstanders van het representatief realisme al snel in de verleiding gebracht worden om niet alleen representatief realisme, maar ook de waarheid en de werkelijkheid overboord te zetten en een hopeloos subjectivisme of relativisme te omhelzen. ‘Iedereen zijn eigen waarheid. Iedereen zijn eigen werkelijkheid.’ Zo leidt deze tegenstelling, als zo vaak, al snel tot een filosofische stellingname. De indruk bestaat dat de afwijzing, op literair-esthetische gronden, van het representatief realisme in de literatuur inhoudt dat men ook een wijsgerig subjectivist of tenminste relativist moet zijn. Maar dat is niet zo. Waarheid-voor-mij is geen waarheid en mijn-werkelijkheid is niet dé werkelijkheid. Denken zou anders onmogelijk zijn. De oorzaak van deze denkfout, van het vereenzelvigen van representatief realisme met het vasthouden aan de waarheid, ligt voor een groot deel in het verschillende gebruik dat van de term ‘realisme’ gemaakt wordt. ‘Realisme’ in de beeldende kunst staat voor een historische periode in de kunstgeschiedenis waarin de werkelijkheid zo naakt mogelijk diende te worden weergegeven. Courbet schrijft in één van zijn brieven het volgende, dat als motto voor de romancyclus van Voskuil zou hebben kunnen dienen: ...schilderen is in essentie een concrete kunst en kan alleen bestaan uit de representatie van reële en bestaande dingen. Het is een volledig fysische taal, waarvan de woorden bestaan uit zichtbare objecten; een object dat abstract is, dus niet zichtbaar, niet waarneembaar, niet bestaand, valt niet binnen het bereik van de schilderkunst. Verbeelding in de kunst bestaat uit de kennis hoe je de meest volledige uitdrukking van een bestaand ding kunt vinden, maar nimmer in het uitvinden of creëren van het ding zelf. ‘Realisme’ in de filosofie is een veel minder eenduidige term. Het kan opgevat worden als een stelling over dat wat er bestaat (een ontologische positie), of als een uitspraak over kennis (epistemologisch), of als een uitspraak over taal en denken. Een ontologisch realist beweert dat een bepaalde verzameling objecten of gebeurtenissen echt bestaat. Zo stelt een biologisch realist dat natuurlijke soorten, zoals koeien, schapen, en okapi's, in de werkelijkheid voorkomen of wij dat nu weten of niet. Zijn tegenstander houdt vol dat die natuurlijke soorten het product zijn van ons biologisch classificatiesysteem. Een realist op het gebied van de psychologie meent dat mentale toestanden als ‘bang zijn voor de notaris’ echt bestaan in de geest van Paulina. Zijn tegenstander ontkent dit en meent, als hij een behaviourist is, dat wat wij mentale toestanden noemen niets anders zijn dan beschrijvingen van mogelijk gedrag; als hij een materialist is, is hij van mening dat mentale toestanden niets anders zijn dan neurofysiologische processen in de hersenen. | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
Een realist over mogelijkheden betoogt dat er abstracte mogelijke werelden bestaan, waarin het anders is gelopen dan het feitelijk, in onze wereld, gegaan is. Een ontologisch realist op het gebied van fictie meent dat de Ilias een beschrijving is van historische gebeurtenissen en dat Troje echt bestaan heeft. Volgens hem geeft de inscriptie op 221B Baker Street inderdaad aan dat Sherlock Holmes op dat adres gewoond heeft. Zijn tegenstander, de idealist, meent dat Sherlock Holmes aan de verbeelding van Conan Doyle is ontsproten. Een godsdienstig ontologisch realist beweert dat God echt bestaat, terwijl de idealist beweert dat God een projectie van de menselijke geest is. Deze opsomming laat al zien dat je een ontologisch realist op het ene gebied kunt zijn en tegelijkertijd een idealist op een ander. De ontologisch realist is bescheiden. Hij beweert dat er dingen zijn die voor hun bestaan niet op de mens zijn aangewezen. Ze bestaan onafhankelijk van ons; wij ontdekken ze. De epistemologisch realist is daarentegen arrogant. Hij meent niet alleen dat bepaalde dingen bestaan in de werkelijkheid; hij is er ook van overtuigd dat hij in beginsel alles kan weten over die dingen. Een epistemologisch realist over het verleden meent niet alleen dat er een verleden is geweest, maar ook dat wij in beginsel alles over het verleden te weten kunnen komen. Een epistemologisch realist over mentale toestanden meent niet alleen dat die toestanden bestaan, maar ook dat wij die volledig kunnen kennen. De opponent van de epistemologisch realist moet dit ontkennen, maar hoe moet hij dat doen? Wanneer hij uitroept dat we sommige dingen nooit en te nimmer zullen kunnen weten, lacht de realist hem toe dat de wetenschap vooruit gaat en altijd vooruit zal gaan. Is het conflict tussen de epistemologisch realist en de epistemologisch idealist dan slechts een botsing van een optimistische levenshouding en een pessimistische? Op zoek naar een principieel tegenargument wordt de idealist gedwongen te zoeken op een ander niveau, dat van taal en denken. Kenmerkend voor de ontologisch realist is dat hij gelooft in het bestaan van bepaalde objecten. Op het niveau van taal en denken uit hij die overtuiging, doordat hij de gedachte dat Sherlock Holmes op 221B Baker Street voor waar houdt. Dit kenmerkt ook de epistemologisch realist. Hij meent dat hij in beginsel alles over een bepaalde verzameling objecten te weten kan komen. Dit betekent dat hij ervan uitgaat dat alle uitspraken over die objecten waar of onwaar zijn of hij dat nu al weet of niet. Een idealist zal deze vooronderstelling bestrijden. Je weet dat een uitspraak waar is, wanneer je daarvoor een bewijs hebt. En wat een bewijs is wordt bepaald door de betekenis van de uitspraak waarin je een bepaalde gedachte over een object verwoordt. Op het niveau van taal en denken is realisme dus de opvatting dat uitspraken en gedachten over een bepaald segment van de werkelijkheid waar of onwaar zijn, of wij dat nu weten of niet. Die werkelijkheid is de norm die bepaalt wat waar of onwaar is. De idealist verwerpt dit uitgangspunt. Volgens hem is het menselijke kenvermogen zelfde norm. Een bewering is pas waar, wanneer je een bewijs voor die bewering als zodanig herkend hebt. | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
Een realist, in deze zin van het woord, over de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is dus iemand die zegt dat de uitspraak dat er in het weiland van boer Gaastra veertien klavertjesvier staan waar of onwaar is of hij dat nu weet of niet. Een idealist zegt daarentegen dat die uitspraak pas waar is, wanneer hij die veertien klavertjes ook daadwerkelijk geteld heeft. Een realist in deze zin wordt gekenmerkt door zijn stelling dat de waarheid vaak ons kenvermogen te boven gaat. Wat deze vorm van realisme nu precies wel en niet inhoudt kan het beste duidelijk gemaakt worden door een schema te bekijken dat de Duitse filosoof Gottlob Frege aan zijn collega Edmund Husserl stuurde:
Een realist in deze zin is iemand die zegt dat wij de betekenisinhoud (de Sinn) van onze woorden zelf uitvinden. Wat wij ontdekken is of deze betekenisinhoud verwijst naar bestaande objecten of eigenschappen. Gedachten zijn onze eigen uitvinding: of die gedachten waar zijn wordt bepaald door de werkelijkheid; dat moeten wij ontdekken. Wanneer we gewapend met deze onderscheidingen binnen het realismebegrip kijken naar het representatief realisme dan valt de enorme naïviteit van die positie op. Representatief realisme gaat er eenvoudigweg van uit dat er een werkelijkheid bestaat die in literair werk waarheidsgetrouw beschreven kan worden. Gezien de naïviteit van dit standpunt ligt het nu voor de hand om het tegendeel te beweren,‘l'art pour l'art’ te roepen en iedere ‘Wahrheitsanspruch’ van de roman te ontkennen. Iedere schrijver creëert in zijn romans zijn eigen werkelijkheid en zijn eigen waarheid. Dé werkelijkheid en dé waarheid bestaan niet. Indien men zich tot een dergelijk relativistisch idealisme bekeert, gaat men voorbij aan het perspectief dat de wijsgerige karakterisering van realisme op het niveau van taal en denken biedt. Essentieel voor die positie is de gedachte dat de waarheid ons huidige kenvermogen te boven gaat. Wij ontdekken waarheden. Dit kan op twee manieren. Ten eerste kunnen we ontdekken dat uitspraken die we geformuleerd hebben met behulp van ons bestaande begrippenapparaat waar of onwaar zijn. In dat geval ontdekken we waarheden door er, in navolging van negentiende-eeuwse ontdekkingsreizigers, op uit te gaan in de werkelijkheid. We ontdekken nieuwe vogels die we een naam moeten geven; we ontdekken dat de schelp op de bodem van de Straat van Moçambique bij Madagascar 1 meter 54 breed is. | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
De tweede manier is zelf een nieuw begrip te bedenken. We kunnen bijvoorbeeld een nieuwe lengtemaat introduceren. Vervolgens kunnen we dan kijken of dit nieuwe begrip op de werkelijkheid van toepassing is. Om het waarheidsgehalte van deze uitspraken in te zien is een vorm van herkenning noodzakelijk. Maar dit is een andere vorm van herkenning dan het appelleren aan het reeds gekende, zoals gebeurt in romans van representatief realisten. (‘Ik had ook zo'n chef.’ ‘Net mijn hoogleraar!’ ‘Sprekend Janssen van de salarisadministratie.’) Dit genereren van nieuwe begrippen vereist creativiteit en inzicht. Het gaat erom begrippen te vinden voor gebeurtenissen die er reeds zijn, zodat ze herkend kunnen worden door de lezer dankzij de begrippen die de schrijver hem aanreikt. De realistische schrijver in deze zin vergroot, dankzij zijn verbeeldingskracht, het denkraam en daarmee het blikveld van zijn of haar lezers. Het is ook deze vorm van realisme waar Broch op doelt, wanneer hij schrijft: Es existiert zweifelsohne ein erweiterter Naturalismus, in dem Franz Kafka einen berechtigteren Platz einnimmt als GanghoferGa naar margenoot4. Es ist ein erweiterter Naturalismus, der in einem tieferen Sinne die Welt so gibt, wie sie ist der aber von der Reportage nicht gesehen wird und nicht gesehen werden kann, weil sie von dem starren und dogmatischen Realitätsvokabular nicht loskommt, well sie nicht vorzustoßen vermag in jene Sphäre der traumhaft erhöhten Realität, die nicht mehr in den Vokabeln begründet liegt, sondern in der Logik, in die Syntax, in der Architektur ihres Zusammenbaus.Ga naar margenoot5 Deze karakterisering van realisme geeft de rechtvaardiging voor het waardeoordeel dat de representatief realistische roman niet meer geschreven kan worden. Die reden is dat de representatief realistische roman niet het werk van een scheppend kunstenaar is en dus geen Literatuur. |
|