| |
| |
| |
Robert Anker
Senex en Safinur
1
Senex is een lastpak, altijd met die hand zwaait
zegt Safinur met het gazelleoog begiechelend
haar werkomstandigheid maar Senex weet het anders
hem begoochelt een verdwaling die hem wenken doet
wie denkt hem nog, hij voelt zo schril en losgeraakt
zo doorschemerd op het streepje kust dat hij bevat
waar alles achter o zo achter is - parkeert zij hem
pal in die verdomde lente, Safinur hij niet verstaan
maar d'r slipje in haar broek begaat hem een bevechting
niet zo kijken vies oud man, draag toch je onthechting.
| |
2
Senex in zijn mandje heeft het koud aan de benedenloop
van zijn rivier, wie heeft hem uitgedroomd en aangelegd
wie vindt zijn opgetrokken bovenlip zijn scheve bange bril
of murmelt al zijn grote oor en lispelt daar iets
wat hij niet kent en dat zich loshaakt op het wijde reist
als niet Safinur hem wekt en nog verwarmt met haar plaid.
| |
| |
| |
3
Senex strompelt uit zijn spraakverwarring naar de dingen
theepot en de geur van thee de bittere geranium daarachter
is de weg en dan het weiland dan de horizon - te wijd
Senex, blijf bij hier de tafel en de klok, wind hem op
met je knuisten, je trafische bebrild zo bres wat broog
bang vraagt Safinur, u staan al uur bij klok uw plek
vergeten? Knik maar Senex en dan nu naar buiten schuifelen
dat zij hem vindt in de avond bij de eenden bij de brug
en knikt: dat veugelloze vogeldreef nog oplicht dan verschrimpt.
| |
4
Muziek kan Senex met zijn schoongewassen ogen
nog wel zien, de laatste liederen die kalm maar overtuigend
omgekeerde zonsopgangen tonen schoongewassen licht
dat zich van zijn leven het begin herinnerend zich opzendt
naar de hersenschors als ouverture van het eindigende leven
met zijn grote-letterogen hummend naar zijn levervlekken
op het handenbeven kijken naar de knop met stop/eject
waar met haar vinger Safinur een grote stofnest heeft ontdekt
en zingt alweer haar heimweeliedje naar een komend land.
| |
| |
| |
5
De levensavond stelde Senex zich wel voor gearmd
tot de enkels sloffen in de rulle herfstbossen naar het pinken
van het kelkje en de bitterballen in het beraamde kaarslicht tillen
maar nu het nacht is en de winter daagt en nu het ochtendblad
bericht dat de laatste achter hem gestorven en begraven is
in de stilte die het ruisen van het zand in zijn hoofd richt
op de eerste knisperende takkendikke sneeuw waarmee Safinur
zijn wangen wrijft tot de kou hem met zijn warmte verzoent.
| |
6
Dit is een mooie morgen Senex vindt dat deze morgen is
een mooie morgen die zich aandient als een openende
uit schuimivoor en rookblauw en verklonken vogelzang een opkomst
die met rode mond en gouden wimpers het pyjamajongetje
met hartveroverend bedrog de zinnen slaakt en overhevelt
naar kortstondig stamelende eeuwigheid in de woordenloze aandacht
die alweer zo snel een ander wil om zich aan mee te delen
maar Safinur behandelt in een snel gebed Rahîm haar god.
| |
| |
| |
7
Safinur heeft vrij vandaag, het is de uitgespuwde god
die nahikt in de rozen hun gewondenheid nog nakikt
in het zonlicht op de muur zijn nabericht heeft afgegeven
aan de geur van koffie en de claxon van de buschauffeur
daarin mijn sterfelijke ziel bevestigt en ontheemt, murmelend in mijn kwispedoor: mijn bloesems vallen eeuwig, jij één keer.
| |
8
De oren Safinurs zijn vrijgemaakt uit haar turquoise
hoofddoek heeft het leven haar bleke nonnenkop verjaagd
in de moskee van haar ogen tintelt stoute mannenpraat
zij heeft het volle knoopje losgemaakt dat haar verbond
haar reis begint waar zij mij zingend kleedt en achterlaat.
| |
| |
| |
9
Scheer mij kaal wat er nog is, sjor mijn das om, snoer mijn veters vast
dat ik de dood bestormend met mijn handen in mijn schoot
en waak, ik drink en eet terug, ik ben mijn laatste stelling
zegt Safinur ik moet dit trainingspak met wasverzachter aan
zij schort mij op, beduimt mijn ruggengraat, mijn bil met giecheline
en wrijft mij in haar woordjes uit, zo word ik nog bevattelijk
mijn bloed haakt even los, mijn koorts verruimt mij tot ik vlieg en vrij
mijn huis, mijn lief, mijn hond, mijn grond tot aan de rand en mij.
| |
10
Voorpost, nadering, stank van dode metaforen alom
lekgeschoten woorden, geen dief in de nacht maar vaatverwijding
sleept ontheemde beelden uit mijn eindigende stelsel
Safinur bij Sunlight, een ijscoschep, een kwijtgeraakt gezicht -
geen nadering maar eb, de uittocht die mij achterlaat.
|
|