Hier komt, keer op keer, de verbeelding op gang, bij Walser bijna altijd onverhoeds snel. Ineens luisteren we naar een duet: Knabe und Sängerin. Zij vraagt Liebst du den Wald? Het antwoord van de knaap vult meer dan een bladzij met onvervuld verlangen naaren haatliefde voor het woud, zijn toevluchtsoord. De denkbeeldige zangeres weent met hem mee, legt zijn hoofd op haar schoot en kust hem tenslotte. Een gedroomde, veelbelovende kus, die in elk boek van Walser opnieuw wordt verbeeld, maar nooit wordt ingelost. In een ander en hetzelfde Der Wald (1912) wordt de liefelijke, vluchtige verschijning Waldfrau genoemd, later in het oeuvre krijgt zij verschillende namen, al dan niet uit de werkelijkheid gegrepen en zonder succes. Edith, een eenvoudig dienstmeisje of kelnerin met veel mogelijkheden, bereikbaar en/of verlegen, is de favoriete.
In het laatste boek dat Walser schreef, voor hij het schrijven eraan gaf en rust zocht in een inrichting (ogenschijnlijk chaotisch in handschrift opgepend en pas na zijn dood gepubliceerd maar door de kritiek weifelmoedig besproken: was hij wellicht de kluts kwijt?)... in die roman Der Räuber getiteld (1925) is zij op een na de hoofdpersoon. Zij heeft de snelste entree op haar naam staan en nog sneller wordt zij buiten spel gezet, zulks in twee zinnen van ieder drie woorden, zo'n kortsluiting is er maar één: Edith liebt ihn. Hiervon nachher mehr.
De werkelijke hoofdpersoon is vanzelfsprekend de Rover die voortdurend steelse kussen najaagt. In de samenvatting die Walser na vierendertig bizarre hoofdstukken geeft, onthult hij hoe hij aan dat personage is gekomen. Niet via Schillers Räuber of Goethes vergelijkbare Götz von Berlichingen of Christian August Vulpius' Rinaldini, maar via zijn zestienjarige broer Karl die hem, toen hij zelf vijftien was, aquarelleerde in het kostuum van een roverhoofdman met een veer op de hoed en een pistool in de hand:
Und nun zum Schluss des Buches noch dies Resümee. Das ganze kommt mir übrigens vor wie eine grosse, grosse Glosse, lächerlich und abgründig. Ein Aquarellbildchen, das ein jugendlicher, kaum dem Knabenalter entwachsener Maler ausführte, gab uns all dieses Sieges der Kunst.
Een nog mooier plaatje steelt Walser van Fragonard, Le baiser dérobé, The Stolen Kiss heet dat in de Hermitage. Al eerder in zijn werk schreef de auteur een treffend essaytje over dit schilderij, waarin op de voorgrond de dame des huizes een page aanmoedigt, maar tegelijkertijd een blik werpt op de achtergrond, waar mensen in een ander vertrek met elkaar praten maar elk moment door de open deur binnen kunnen komen. In een woud is zoiets nog sterker en spannender te beleven:
Es soll nicht alles aufgedeckt, erhellt sein, sonst hätte ja der Geniesser nicht zu sinnen. Sorgen wir, dass es Sinnende, Denkende, Empfindende in unsere Mitte gibt. O an Waldrändern ist es schön. Liebes Kind, ich bitte dich, sieh doch das ein.
Die conclusie in het resumé is niet bedoeld voor Edith. Niet zij is het kind, het draait om het jongetje van 15 jaar of jonger, dat zich nooit zou voegen aan de wereld van volwassenen. Een ondeugend kind dat nooit zal vergeten hoe het aan een lepel zat, waar een schone fee net aan had gelikt.
Leckte je ein Mensch von Stand wie ich ein Löffeli ab? Unmöglich.
Maar Walser doet dat keer op keer en dat is komisch en hartverscheurend.
Wie wir da weit ausholen. Der Ernst schaut uns an, ich schaue auf, und so unlogisch das auch scheint, bin ich des Glaubens und erkläre ich mit allen denjenigen ein-