De Revisor. Jaargang 26(1999)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Peter Verhelst Zilver op mij gehurkt Zilver hurkt op je neer. Zilver hurkt niet op je neer. Boven je. Heupwiegend. Niet dat lichaam dat zilverkleurig is als een litteken. Niet dat vlees dat jeukt als het bliksemt omdat het de vorm heeft van de bliksem. De hitte, dat gekartelde mes. Niet de herinnering aan het verlangen. Zingende pijn. De vorm van de bliksem. Niet de herinnering aan de diepste warmte ervan, evenmin het nabeeld alsof je tegen de roze zon ingekeken hebt en die zwart plaatsgenomen heeft aan de binnenkant van je ooglid. Je leunt achterover en glimlacht. Natuurlijk voel je niet de afdruk in je terwijl je de afdruk ervan in je voelt als besta je uit het zachte, gewillige vlees van een matras. Ze ontkleedde zich en ging zitten op de rand van het bed. Ze ontkleedde zich en nam op je plaats. Niet het gewicht ervan in je handpalm, niet dat soort herinnering; zelfs geen geur, zelfs geen slaapstriem in je wang; geen zoenvlek in je hals. [pagina 114] [p. 114] De herinnering niet. Het hete gewicht ervan slingert heen en weer in je hoofd. Geknield. Mijn tong. Een mond als een rood glas; dat niet, dat lichaam niet, dat daar, wat binnenkomt en zich ontkleedt, wat een hand voor het gezicht houdt, wat weerloos met de handen voor het gezicht op jou staat te wachten, broodwit vlees op weg naar je mond, de rug tegen de muur geduwd, de handen na een tijd op je hoofd gesteund. (in uit) Niet het hoofd dat je, omhoogkijkend, tegen de muur op ziet kruipen, achterwaarts, met achterhoofd en rug tegen de warme dooraderde muur opklimmend. Niet het gezicht dat je nauwelijks kunt zien omdat het hoofd in de nek werd gegooid, half bedekt onder een bleke pols. Niet de mond die je geopend weet, het zachte vruchtvlees ervan. (in uit in uit) Niet de gesloten ogen in dat wiegende gezicht. En tussen de oogleden niet de witte lijn, niet die pijnstreep. Niet de herinnering aan dat lichaam dat glanzend als een meubelstuk dat opgewreven werd door in katoen en wol gestoken lichamen die heen en weer wrijvend, neuriënd, eindeloze gebeden reciterend, over het vernis van het meubelstuk heen en weer bewogen. [pagina 115] [p. 115] Niet zo. Niet dat liefdevolle. Kermende. Veeleer vlees met een gebit; dat soort glimlach. Veeleer glans op een broek onder een wrijvende hand. Niet meer dan die belofte. Mijn tong. Geknield. De handen van iemand anders op mijn hoofd. Leunend of opduwend. Het houvast van mijn haren. Mijn mond. Heupwiegend. Geolied door een smeulend verlangen. Van links naar rechts, dat hoofd dat wegkijkt en er niet meer is. Niet dat met lust geverniste lichaam dat zichzelf tegen de muur op omhoogtrekt en zich van je hoofd blijft afduwen. Je opent niet die ogen. het is niet nodig de ogen open te houden. denk aan een kus. het is niet nodig bij het kussen de ogen open te houden. de kans is klein dat u de weg kwijtraakt. Niet dat hoofd en niet die wegdrijvende ogen en niet die mond die geen woorden meer uitspreekt maar een pijn die verwant lijkt te zijn met iets wat dieper in die keel aan het gloeien gaat. Iets wat aan de binnenkant van dat lichaam aan het jammeren gaat, daar, waar jij met je hoofd, ter hoogte van jouw hoofd, ter hoogte van je tong die als een vlam. hoe heet u? zeer heet, dank u. geen namen. er zijn afspraken gemaakt. Hoe ze zich uitkleedde en hoe ze daarna plaatsnam. geen gezicht heb ik gezegd. Ze hield haar handen ter hoogte van haar vermoedelijke gezicht. [pagina 116] [p. 116] Alleen haar lippen. Die glimlach. De glans ervan als van tanden. Zelfs die vorm van herkenning deed pijn. De glans van haar glimlach, van haar lippen was de glans van de binnenkant van je jas, van goudkleurige fluwelen gordijnen, van de gelakte muren, van een opengesneden vrucht. De druppel aan haar kin hangend. raak me niet aan. Hoe lang kun je samen met iemand in een kamer zijn zonder die persoon aan te raken? De vrucht tussen haar vingers. Haar haren over haar gezicht. Haar adem. Ik sloot mijn ogen om haar ademhaling beter te kunnen horen. (Ik hoef mijn ogen maar te sluiten om haar opnieuw...) geen naam. Ze kleedde zich uit en toen ze glimlachte, besefte ik met een schok dat de glans daarvan even diep was als die van een smeulende wonde. Ze kleedde zich uit. Er viel licht van de muur op haar schouders maar er viel geen licht van de muur. Er kwam een licht uit de muur. het is geen muur, het is een spiegel. het is geen spiegel, het is een venster. het is geen venster, het is je glanzende pupil. Hou van me. [pagina 117] [p. 117] Ze kleedde zich uit. Ik haalde mijn portefeuille te voorschijn en tussen mijn vingertoppen ritselde het. Haar haren als touw tussen haar vingers ritselden. Hou van me. We lachten. Dat was het eerste wat we samen deden. Het is geen lichaam. Het is geen afdruk van een lichaam. Ze kleedde zich uit. (in uit in uit) Ze lag bleek en gevlekt als een plataan, achterover, een beeld van pistachekleurig gips. Ze bewoog toen ik erom vroeg. Ze glimlachte. Ze hield op tijd op met glimlachen. Ze hield op tijd op met bewegen. Ze hield op tijd op met ademen. Ze was er niet. Ze was er nooit geweest. Niet haar lichaam, achteroverleunend, het hoofd achterovergegooid, op de handpalmen gesteund. Ademend. Zuchtend. Niet de afdruk daarna als zweet van me af te lezen. En zelfs dat niet. Vorige Volgende