De Revisor. Jaargang 26
(1999)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Dirk van Weelden
| |
[pagina 109]
| |
binnenwereld met een eigen bron... maar hij gebeurt, zoals een mierenplaag, een aardbeving, het goud en bruin worden van de bladeren in de herfst, het uitbreken van een burgeroorlog om duizenden elkaar doorkruisende redenen... de wereld gebeurt en jij maakt er deel van uit, en hoe zal niemand je kunnen verklaren... geloof daarom geen enkel verhaal van wat voor enkele tovenaar, priester, therapeut of filosoof dan ook, die beweert dat te kunnen... het zijn het soort verhalen dat je klein houdt... het enige doel van zulke verhalen is je te laten geloven dat er een reden, een hogere reden is om te gehoorzamen, en die is er niet... aan een gebod valt niets te begrijpen, er is alleen een macht die het uitvaardigt, die beloont wie gehoorzaamt en straft wie het overtreedt... je kunt er niets tegenover stellen dan je verlangen naar vrijheid, dat je influistert goed te noemen wat je blij en sterker maakt en slecht te noemen wat je droevig en machteloos maakt... daarin schuilt dezelfde ontzagwekkende kracht als in die cellen van je tere vlees, het weefsel van je hersens, de beperkte, maar onuitputtelijke vermogens van je zintuigen... klein slapend lijfje met je huid zo dun, groei, vermenigvuldig, eis tijd en ruimte op... blijf ja zeggen, alsjeblieft, ook als het donker van de mensenwereld, het vergif van schuld, schaamte, afgunst, bitterheid en wraak aan je vreet... alles wat je ervan afhoudt ten volle te doen wat je bent, een lichaam, een ster, dat is de vijand... alles en iedereen die je blij maakt en een van de vele soorten liefde laat voelen, is je vriend en bondgenoot... geen mens die het winnen kan van de vijand... uiteindelijk, na een jaar of een eeuw, verliest iedereen... maar wie geen ja zegt is een leugenaar, en een verrader van zichzelf en de anderen... van mij... ah, daar ben je weer, huil maar niet, kleine meid... kom, drink bij me.’ | |
2Ga naar voetnoot+Interieur. Eind van de middag. (Een goedkope, kleine motelkamer; de kleuren en vormen van tien jaar geleden, maar versleten en smoezelig, tien jaar liefdeloos en onverschillig gebruikt. Buiten schijnt een verzengende zon, de luxaflex is neergelaten; de kleine, amechtige airco zwoegt. Vanuit een openstaande auto op de parkeerplaats klinkt Marvin Gaye's What's going on?) carol en sean. Two shot. Zij ziet eruit alsof ze secretaresse is en zo weggelopen van kantoor. Een mantelpakje, een verzorgd halflang kapsel. Hij draagt een zwarte jeans, een zwart t-shirt met lange mouwen. Zijn haar is kort en staat alle kanten op. Hij zit aan tafel en rookt, spelend met zijn aansteker. Zij controleert haar make-up, staand voor een spiegel, en draait zich naar hem om. | |
[pagina 110]
| |
carol: Dus... sean: Dus wat? (Hij weet het wel, maar doet alsof) carol: Dus, wat doe je? Ga je mee? sean: Wat moet ik in jezusnaam in Egypte? carol: (ze snauwt) Wat moet je hier?! (Hij stuift overeind en wijst op zijn eigen borst, de hand met de sigaret. Close-up van de hand.) sean: (off screen; close-up van zijn hand staat) Ik kom hier vandaan. Ik werk hier. Ik heb hier vrienden en een stamkroeg. Zelfs de klootzakken die ik al vanaf de lagere school haat wil ik niet missen. carol: (draait hem de rug toe) Dit is een achterlijk gat, een Egyptenaar zou hier zijn ogen uitkijken misschien, maar jij ziet hier niks meer. Dat werk doe je als een muis in een tredmolentje. Het heeft niks met je te maken. (ze draait zich naar hem toe) Word wakker, man! Ontmoet eens iemand die je niet al vanaf de lagere school kent. sean: Als ik mee zou gaan was het alleen om jou. carol: Dat wordt dan heel zwaar voor je, want ik blijf vast niet dezelfde. Ik verwacht iets van die twee jaar in Egypte. (Terwijl ze dit zegt wijst ze op hem en hij pakt haar hand.) sean: (zacht) Wat? Piramides? Wil je leren buikdansen? carol: (even zacht; ze kijkt hem uitdagend aan) Je wilt klein blijven. Je bent bang. sean: Waarvoor zou ik bang zijn? Van Arabieren ben ik niet bang, meneer Ashraf van de groentewinkel is een Libanees. carol: Bang dat je na twee jaar hier niet meer kunt aarden, bijvoorbeeld. sean: (loopt naar een plastic tas in de hoek, haalt er een blik bier uit en gaat ermee aan tafel zitten. Hij haalt zijn schouders op.) Misschien. Het is alles wat ik heb. carol: Dat is nou preciès waarom ik wegga! Niemand krijgt een plek cadeau, Sean. Een plek, een leven maak je. Het lijkt alsof het je overkomt, maar je doet het. Begrijp je dat? Je doet het door mensen en situaties te ontmoeten en je te voeden met wat ze te bieden hebben. Je kunt het niet bezitten, het is een actie! sean: Okee, ik ben hier niet gelukkig en mijn vooruitzichten zijn kut. Maar ik zal me in Egypte minstens even kut voelen. carol: (gaat aan tafel zitten) Denk je nou echt dat ik naar Egypte ga en bodemonderzoek van een oliemaatschappij administreren omdat ik denk dat ik daar gelukkig van word? sean: (oprecht verbaasd) Waarom anders? carol: (staat op, grijpt naar haar hoofd) Godverdomme Sean! Omdat ik leef! Omdat ik niet wil doodgaan! Om mijn ogen, mijn oren, mijn hersens te gebruiken! | |
[pagina 111]
| |
Omdat het kan! Omdat ik vrolijk en sterk word als ik iets leer kennen en begrijpen dat ik nog niet kende! Omdat ik niet de slaaf wil zijn van mijn ontevredenheid, mijn droevigheid, mijn haat tegen dezelfde klootzakken die hier de dienst uitmaken en die jij niet missen wil! Jezus, hoeveel meer redenen wil je horen? Omdat het goed voor me is. Omdat de wereld echt bestaat, Sean. | |
3Ga naar voetnoot+‘(...) Een van de werkstukken die in zijn nalatenschap werd aangetroffen was het nauwgezette ontwerp van het begrafenisritueel voor de utopische gemeenschap waarvan hij een leven lang droomde. Het dossier bevat behalve teksten ook tekeningen en de muzikale notatie van de te zingen liederen. Het ritueel bestaat, zoals vrijwel alles in zijn ideale dorp, uit drie delen: een volks, een officieel en een beschouwelijk bedrijf. Het eerste speelt zich af in en rond het huis van de verstorvene en wordt helemaal bestierd door de buren en buurtgenoten. Hij pleitte voor een grote mate van uitbundigheid en misbaar. Geoefende klaagzangers bespelen bekkens en trommels en gaan voor in gejammer en geweeklaag. Hij beschreef een rouwdans, waarin men de voeten zachtjes op de grond stampt en het bovenlichaam in een vrij snel ritme wiegt, om de zes tellen laat men het hoofd heen en weer rollen en heft beide handen. Uit dit tumult verwijdert zich het gezelschap van familie en naaste vrienden van de dode. In hun midden wordt de overledene naar de zetel van het openbaar gezag gedragen. Dat vervoer vindt plaats in een linnen hangmat onderaan een ruwhouten balk. Op het veld voor het openbare gebouw speelt zich het tweede bedrijf af. Er is gelegenheid voor het houden van toespraken en ander eerbetoon. Hij tekende merkwaardige houten palen waaraan langwerpige schilden zijn bevestigd. Ieder maatschappelijk verband waar de dode actief was geweest kan op die wijze diens bijdrage gedenken en eren. Hij schetste de ontwerpen van de schilden in verschillende stijlen van belettering en decoratie. Wanneer de zon over zijn hoogste punt heen is, volgt het derde bedrijf. De stoet trekt naar de begraafplaats. De dode komt horizontaal boven de geopende groeve te hangen aan een houten stellage. De vrouwen uit het gezelschap stellen zich het dichtst rond de overledene op en heffen een lied aan. Het heeft een gelijkmatige en vrij opgewekte melodie. De tekst luidt:
Ieder wezen tracht, zover het van hem afhangt,
te volharden in zijn bestaan.
| |
[pagina 112]
| |
Deze strofe wordt een aantal malen herhaald. De mannen mengen zich er bij wijze van beurtzang in met een droeviger melodie en de tekst:
Geen wezen kan vernietigd worden
dan door een uitwendige oorzaak.
Hierop volgen twee soli. De eerste wordt gezongen door een jong meisje. Een frivole en krullerige melodielijn draagt deze tekst:
Wanneer de geest zich dingen voorstelt die
het vermogen tot handelen van het lichaam
verminderen of belemmeren, tracht hij zoveel
hij kan zich andere dingen te herinneren die het
bestaan van de eerste uitsluiten.
Een knaap antwoordt hierop door op robuustere en soberder toon te zingen:
Geen enkel bijzonder wezen kan volmaakter heten
alleen omdat het iets langer in zijn bestaan heeft volhard.
De duur van de wezens kan immers niet
uit hun wezen worden verklaard.
Terwijl de dode langzaam in de groeve wordt getakeld, zingt het hele gezelschap (eventueel meerstemmig, ook daarvoor schreef hij de partituur):
Wat er ook bestaat
altijd is er iets machtigers
waardoor het kan worden vernietigd.
Het dramatisch hoogtepunt van de begrafenis volgt als vanaf een bepaald punt in dit lied een oude vrouw keer op keer “zo hard zij kan” de volle naam van de overledene roept. Als de groeve gevuld en afgesloten is, keert de stoet naar het sterfhuis terug. Onderweg zingen de aanwezige kinderen op een simpel en pakkend wijsje de tekst:
Blijheid, Droefheid,
Blijheid, Droefheid,
Blijheid, Droefheid.
Merkwaardig is dat hij in zijn aantekeningen met nadruk vermeldt dat de kinderen daarbij ritmisch in de handen moeten klappen. Helaas werden de geschriften te laat ontdekt om nog van nut te zijn bij zijn eigen teraardebestelling. (...)’ |