tegen verzet, vanwege de niet altijd onmiddellijk inzichtelijke zinsbouw, de eigenzinnige woordkeus, de bizarre metaforiek, de onnavolgbare gedachtegang.
Vandaar ook dat Hopkins' gedichten pas in de twintigste eeuw de aandacht hebben getrokken, en ook nu nog modern aandoen: je kunt er uren mee bezig zijn, of nog veel langer want je beheerst ze nooit, ze blijven vragen stellen en stellen nooit teleur. Dat laatste is niet zomaar een toevoeging: we willen wel graag een gedicht om lang in te wonen, en het is helemaal niet zo moeilijk een gedicht te maken dat veel vragen oproept - maar de lezer het gevoel te geven dat het overdenken van die vragen ook de moeite waard is, daatoe zijn maar weinigen uitverkoren, en van die weinigen maar weinigen zozeer als Hopkins.
Een extreem geval in het aan extremiteiten rijke oeuvre is het gedicht ‘Henry Purcell’. Ook Hopkins besefte denkelijk de lezer een harde noot voor te zetten, want hij laat zijn sonnet voorafgaan door een synopsis, een ‘argument’ zoals we die kennen van bijvoorbeeld de hoofdstukken van Miltons Paradise Lost. Na die synopsis gaat het meteen full speed: geen vier of vijf heffingen per vers, maar zes - Hopkins lijkt de alexandrijn tot voorbeeld te nemen, maar dan niet op zijn Frans, met hoogstens dertien lettergrepen, maar op zijn Hopkins, met lettergrepen die eigenlijk niet te tellen zijn - ook bij Milton trouwens moet je om in het gareel te blijven al allerlei syllaben combineren die in het wild wel als apart zouden willen gelden.
Extreem is het sonnet ook inhoudelijk. Blijkt dat uit het argument nog niet eens zozeer, het gedicht zelf moet een wel degelijk extreme spanning opbrengen om octaaf en sextet bij elkaar te houden: een vreemdere combinatie dan de dogmatische gedachte over Purcells anglicaanse ketterij voor de volta en de ornithologische metaforiek erna is haast niet voorstelbaar. En toch is die inhoud niet onbelangrijk, nemen we die niet op de koop toe bij de overweldigende muzikaliteit van het geheel. Zeker, Purcells muziek is geniaal, van zijn muziek kunnen we beamen dat onze geest fris wordt door de waaier van de verwondering, de verwondering over iets dat niets anders betekent dan beweging. Maar voor Hopkins geldt dat niet. Onze geest wordt misschien wel verfrist, en ook zijn beweging overweldigt ons. Maar een gedicht is geen muziek, en zonder de voortdurende overweging van de in de beweging vervatte wereld is er alleen maar klinkklank, een verre echo van iets wat alleen de muziek kan bieden, in plaats van de inhoudelijke rijkdom van de poëzie, die de beweging wel nodig heeft om ons mee te slepen, vast te houden en te bevruchten, maar die tegelijkertijd een wereld is - geen wereld van louter klinkende sferen, maar een bewoonbare wereld, een wereld waarin niet alleen plaats is voor wereldvreemde wereldheren met scholastieke haarkloverijen, voor engelen, stormvogels en een kolossale glimlach op een magnifiek strandgezicht, maar ook voor ons.