De Revisor. Jaargang 26
(1999)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
[pagina 83]
| |
tweespraak
| |
[pagina 84]
| |
Nelson Goodman
| |
[pagina 85]
| |
schappen of deeltjes. En zelfs als men de gedachte weet te vermijden dat er een unieke manier is om de wereld te verdelen in absolute elementen, veronderstelt men doorgaans wel dat betekenissen op zo'n unieke manier te herleiden zijn. Daarmee aanvaardt men ook het heimelijke absolutisme dat verbonden is met de handhaving van het onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen. Hier wil ik mij echter niet richten op een van de specifieke problemen die ik zojuist heb aangestipt, maar op een algemenere vraag. Ik benadrukte hoe gevaarlijk het is wanneer wij bepaalde kenmerken van ons spreken over de wereld aanzien voor kenmerken van de wereld zelf. Dit is een terugkerend thema bij mij, maar zelfs dat is hier niet de hoofdzaak. Wat ik wil bespreken is het onbehaaglijke gevoel dat mij telkens bekruipt wanneer ik tegen deze verwarring waarschuw. Ik hoor de anti-intellectualist, de mysticus - mijn aartsvijand - al iets zeggen in de trant van: ‘Ja, dat is precies wat ik je steeds heb gezegd. Al onze beschrijvingen zijn een armzalige karikatuur. Wetenschap, taal, waarneming, wijsbegeerte - geen van alle bereiken ze ooit een volkomen getrouwe weergave van de wereld zoals die is. Altijd is er sprake van abstractie of conventie in deze of gene vorm, altijd wordt de wereld gefiltreerd door de menselijke geest, door begrippen, door de zintuigen, door de taal; en al deze filtreermiddelen leiden ertoe dat de wereld hoe dan ook vertekend wordt. Niet alleen geven zij elk slechts een deel van de waarheid, maar elk brengt een eigen vorm van vertekening met zich mee. Nooit bereiken we een resultaat dat ook maar op onderdelen getrouw in beeld brengt hoe de wereld is.’ Hier spreekt de Bergsoniaan, de obscurantist, die ogenschijnlijk mijn eigen woorden herhaalt en zo eigenlijk vraagt: ‘Wat is er voor verschil tussen ons? Kunnen we geen vrienden worden?’ Voor ik bereid ben toe te geven dat je in de filosofie niet ontkomt aan zulke vreemdsoortige allianties, wil ik een vastberaden poging doen het verschil tussen ons onder woorden te brengen. Maar ik begin met de bespreking van enkele voorafgaande, verwante vragen. | |
2 Hoe de wereld gegeven isLaten we eerst eens onderzoeken hoe de wereld ons in de ervaring gegeven is, en zien of dat licht werpt op de vraag hoe de wereld is. De vraag naar het gegevene heeft tegenwoordig een ietwat muffe geur. Zelfs doorgewinterde filosofen voelen zich in verlegenheid gebracht door die vruchteloze discussies over het gegevene, en zijn zo beleefd de kwestie te herformuleren in termen van ‘elementaire bouwstenen’ of ‘protocolzinnen’. Maar hoe dan ook, we krijgen heel wat te horen over het teruggaan naar de oorspronkelijke, fundamentele, onbewerkte elementen waaruit alle kennis gefabriceerd is. Stilzwijgend wordt het kennen opgevat als de verwerking van een ruwe grondstof tot een eindproduct; en voor het begrijpen van de kennis is het dus een voorwaarde dat we eerst ontdekken wat die ruwe grondstof is. | |
[pagina 86]
| |
Op het eerste gezicht lijkt dit een koud kunstje. Voor zijn systeem in Der logische Aufbau der Welt (1928) zocht Carnap naar bouwstenen die in kennistheoretisch opzicht zoveel mogelijk primair waren. Om bij die primaire elementen te komen, moeten we volgens hem uit de gewone ervaring alles weglaten wat het resultaat is van om het even welke analyse die wij toepassen op wat we oorspronkelijk ontvangen. Dit betekent dat we alle verdelingen volgens ruimtelijke of kwalitatieve scheidslijnen moeten weglaten; onze elementen zijn dus grote brokken, die alles bevatten wat op een bepaald moment tot onze ervaring behoort. Ook dat impliceert echter nog een kunstmatige verdeling in de tijd; en Carnap laat doorschemeren dat het feitelijk gegevene niet uit deze grote brokken bestaat, maar een doorlopende stroom is. Deze manier om bij het gegevene uit te komen vooronderstelt echter dat kenprocessen altijd vormen van analyse zijn. Andere filosofen namen daarentegen aan dat kenprocessen altijd vormen van synthese zijn en dat het gegevene dus bestaat uit kleinste deeltjes die pas in combinatie met elkaar kennis opleveren. Weer andere denkers zijn van mening dat beide genoemde opvattingen te extreem zijn en dat de wereld gegeven is in stukken van een vertrouwder, middelgroot formaat, die aan zowel analyse als synthese onderworpen worden. De opvattingen over het gegevene blijken dus een herhaling van het monisme, het atomisme en de pluralistische tussenposities uit de metafysica. Maar welke opvatting is nu de juiste? Laten we die vraag eens nader bekijken. Er bestaat geen verschil van mening over de inhoud van het gegevene of wat daarin te vinden is. Allen zijn het erover eens dat een visuele voorstelling bestaat uit bepaalde kleuren, posities, patronen en dergelijke, dat die voorstelling de kleinst waarneembare deeltjes bevat en een geheel vormt. De vraag is niet of het gegevene één enkele ongedifferentieerde massa is, dan wel tal van minuscule deeltjes omvat; het is een geheel dat uit zulke deeltjes is samengesteld. De kwestie is niet wat er gegeven is maar hoe het gegeven is. Is het gegeven als één geheel of is het gegeven als een menigte kleine deeltjes? Zo gesteld wordt de vraag duidelijk - en blijkt tegelijkertijd dat het een loze vraag is. Want ik geloof niet dat er enige zin kan worden toegekend aan de uitdrukking ‘gegeven als’. Dat een ervaring gegeven is in de vorm van een aantal delen betekent immers niet dat deze delen zich aan ons voordoen als losse brokken; het kan ook niet betekenen dat deze delen van elkaar zijn afgegrensd door waarneembare scheidslijnen. Want als er al zulke scheidslijnen zijn, dan maken ze deel uit van het gegevene, welke opvatting men daarvan ook heeft. We zouden een begin van betekenis kunnen toekennen aan de uitdrukking ‘de wereld is gegeven als...’, door verband te leggen met het antwoord op de vraag of we bij het gewaarworden van dat materiaal een gevoel van heelheid of een gevoel van verbrokkeling krijgen. Dat is echter bij lange na niet voldoende om betekenis toe te kennen aan de uitdrukking ‘de wereld is gegeven als...’. Kortom, ik ben bang dat de vraag hoe de wereld gegeven is geen licht werpt op de vraag | |
[pagina 87]
| |
hoe de wereld is. Want de vraag hoe de wereld is gegeven verdwijnt als sneeuw voor de zon. | |
3 Hoe de wereld gezien moet wordenWellicht komen we verder door te vragen hoe wij de wereld het beste kunnen zien. Stel dat wij de uiteenlopende manieren om de wereld te zien of af te beelden overtuigend zouden kunnen rangschikken - volgens criteria als de mate van realisme, afwezigheid van vertekening, getrouwheid van de weergave. Dan zouden we vandaaruit teruglezend toch heel wat moeten kunnen leren over hoe de wereld is. We hoeven slechts een ogenblik bij onze alledaagse ideeën over afbeeldingen stil te staan om te beseffen dat dit een veelbelovende benadering is. Want het valt ons niet moeilijk om ruwweg te schatten hoe realistisch afbeeldingen zijn en ze op grond daarvan te rangschikken. De meest realistische afbeelding is degene die het meest op een kleurenfoto lijkt; en naarmate ze van deze standaard afwijken worden afbeeldingen steeds minder realistisch en gaan conventie en abstractie overheersen. De beste manier om de wereld te zien, de meest natuurgetrouwe weergave van hoe de wereld is, is de weergave van de camera. Deze lezing van het verhaal is eenvoudig en onopgesmukt, en vindt heel veel aanhang. Maar zoals vaker in het leven, en in de filosofie, volgt op deze korte opklaring al snel een grote zwarte wolk: voor de genoemde opvatting valt alles te zeggen, het bezwaar is alleen dat er niets van klopt. Als ik een foto neem van een man die met zijn voeten naar mij toe zit, lijken zijn voeten op de foto even groot als zijn romp. Is dat de manier waarop ik die man normaal of werkelijk zie? Zo ja, waarom zeggen we dan dat een dergelijke foto vertekend is? Zo nee, dan kan ik niet langer volhouden dat ik de fotografische kijk op de wereld als standaard gebruik voor een getrouwe afbeelding. In feite vestigt deze ‘vertekende’ foto onze aandacht op een aspect van de waarneming dat we veronachtzaamd hadden. Juist door die afwijking van het normale ‘realistische’ beeld worden wij attent gemaakt op nieuwe feiten en mogelijkheden in de visuele waarneming. De ‘vertekening’ van de foto is vergelijkbaar met de vertekening die nieuwe of onbekende manieren van schilderen eigen is. Welk portret biedt de getrouwste weergave - dat geschilderd door Holbein of door Manet of door Sharaku of door Dürer of door Cézanne of door Picasso? Elke manier van schilderen betekent een andere manier van zien, met telkens een andere nadruk en een andere keuze; elk volgt eigen conventies voor de afbeelding. En we hoeven alleen maar heel goed naar de schilderijen van zo'n kunstenaar te kijken om de wereld ook een beetje op die manier te gaan zien. Want zien is een activiteit, en hoe wij die uitvoeren hangt er grotendeels vanaf hoe we getraind zijn. De afbeeldingen die wij als het meest realistisch beschouwen zijn gewoon de afbeeldingen van het type waar de meesten van ons helaas mee zijn opgevoed. Een Afrikaan of een | |
[pagina 88]
| |
Japanner zou een heel andere keus maken wanneer hem gevraagd werd uit te zoeken welke afbeeldingen het nauwkeurigst weergeven wat hij ziet. En onze weerstand tegen nieuwe of exotische manieren van schilderen komt voort uit onze normale apathische weerstand tegen herscholing; terwijl anderzijds de opwinding ligt in het verwerven van een nieuwe vaardigheid. Zo was de ontdekking van de Afrikaanse kunst een sensatie voor Franse schilders; zij leerden daardoor nieuwe manieren van zien en schilderen. Wat men niet vaak beseft, is dat de ontdekking van de Europese kunst om dezelfde reden opwindend is voor de Afrikaanse beeldhouwer: hij leert daardoor anders zien, en ook hij past zijn werk aan die verandering aan. Helaas leidt de toepassing van de Europese stijl door Afrikanen vrijwel altijd tot artistieke achteruitgang, terwijl het gebruik van de Afrikaanse stijl door Europeanen vaak leidt tot artistieke winst. De redenen hiervoor zijn evenwel van bijkomstige aard. De eerste is dat de invoering van de Europese kunst doorgaans gelijk opgaat met de sociale achteruitgang van de Afrikaan. De tweede reden is intrigerender: de Franse kunstenaar werd beïnvloed door het beste uit de Afrikaanse kunst, maar de Afrikaan moest het doen met kalenderkunst en pin-ups. Als hij in plaats daarvan Grieks en middeleeuws beeldhouwwerk had gezien, was het resultaat wellicht totaal anders geweest. Maar ik dwaal af. De uitkomst van dit alles is dat we niet veel te weten komen over hoe de wereld is door te vragen naar de beste of getrouwste of meest realistische manier om deze te zien of af te beelden. Want er zijn allerhande manieren om dat te doen. Sommige daarvan zijn krachtig, doeltreffend, nuttig, intrigerend of fijngevoelig; andere zijn zwak, dwaas, saai, banaal of onscherp. Maar zelfs wanneer we de laatste allemaal weglaten, is er nog geen goede grond om te zeggen dat één van de overblijvende manieren de wereld te zien geeft of afbeeldt zoals die is. | |
4 Hoe de wereld beschreven moet wordenWe komen nu bij een vertrouwdere versie van de vraag hoe de wereld is. Hoe dient de wereld beschreven te worden? Is wat wij een ware beschrijving noemen een getrouwe afbeelding van de wereld? Onwillekeurig zullen veel filosofen hier denken aan Tarski, die zei dat de uitspraak ‘het regent’ waar is wanneer en alleen wanneer het regent. Hij voegde daaraan toe (naar mijn idee ten onrechte, maar dat doet hier niet ter zake) dat de aanvaarding van deze formule neerkomt op de aanvaarding van een correspondentietheorie van de waarheid. Wie de zaak zo stelt, geeft voedsel aan de natuurlijke neiging om waarheid in verband te brengen met weerspiegeling en getrouwe weergave. En we ervaren een lichte schok als we weer eens stilstaan bij het onmiskenbare feit dat er bijna geen groter verschil denkbaar is dan dat tussen de zin ‘het regent’ en een regenbui. Deze ongelijksoortigheid geldt evenzeer voor een ware als voor een onware beschrijving. Daarom hoeven wij ons hier gelukkig | |
[pagina 89]
| |
niet bezig te houden met het moeilijke technische vraagstuk van het wezen van de waarheid; we kunnen onze aandacht beperken tot beschrijvingen waarvan de waarheid algemeen aanvaard wordt. Wat we dan onder ogen moeten zien is dat zelfs de allerwaarste beschrijving in de verste verte geen getrouwe weergave inhoudt van hoe de wereld is. Zoals ik eerder opmerkte is een systematische beschrijving van de wereld nog vatbaarder voor deze kritiek; want die maakt gebruik van specifieke primitieve termen, constructiepaden en zo meer, die beslist geen kenmerken zijn van de beschreven wereld. Maar als systematische beschrijvingen inderdaad een willekeurige, kunstmatige ordening aanbrengen, zo betogen sommige filosofen, dan moeten we onze beschrijvingen onsystematisch maken om ze beter met de wereld in overeenstemming te brengen. Stilzwijgend veronderstelt men dan dat de beschrijving onbevredigend is, juist voorzover zij geen getrouwe afbeelding vormt; en het impliciete doel is dus, een beschrijving te geven die zoveel mogelijk het evenbeeld is van het beschrevene. Maar dit is een hersenschim. Want we zagen reeds dat zelfs de meest realistische manier van afbeelden niets anders is dan een conventie. Bij het schilderen zijn de keuze, de nadruk en de conventies anders dan in de taal, maar ze zijn niet minder specifiek voor het medium en niet minder wisselend. Het idee om beschrijvingen in taal meer te laten lijken op visuele afbeeldingen verliest zijn zin zodra we begrijpen dat, ook al zouden we een beschrijving weten te veranderen in de meest getrouwe afbeelding die zich denken laat, we daarmee slechts een aantal conventies zouden hebben ingeruild voor andere. Noch uit hoe de wereld gegeven is, noch ook uit hoe die gezien of afgebeeld of beschreven dient te worden, valt dus af te leiden hoe de wereld is. | |
5 Hoe de wereld isZo komen wij ten slotte bij de vraag: hoe is de wereld dan wel? Word ik nog steeds bedreigd door de vriendschap van mijn vijanden? Het lijkt er veel op, want de conclusie die ik zojuist bereikte is die van de mysticus, namelijk dat wij geen enkele voorstelling hebben van hoe de wereld is. Oppervlakkig gezien lijkt onze overeenstemming dus door het gevoerde betoog te zijn versterkt, maar bij nadere beschouwing zal blijken dat de alliantie is ondermijnd. Het bezwaar dat een bepaalde ware beschrijving vertekenend is of de wereld niet getrouw weergeeft, krijgt betekenis als we beschrijvingen kunnen rangschikken naar hun mate van getrouwheid, of als we een verschil kunnen aangeven in de mate van getrouwheid van ware beschrijvingen en goede afbeeldingen. Maar als we zeggen dat alle ware beschrijvingen en goede afbeeldingen even weinig getrouw zijn, wat is dan het voorbeeld of de standaard waaraan we getrouwheid kunnen afmeten? We hebben niet langer een duidelijk begrip van wat getrouwheid zou inhouden. Ik verwerp dan ook het idee dat er naast de criteria voor goede afbeeldingen en ware beschrijvingen nog een ander criterium | |
[pagina 90]
| |
is om realisme of getrouwheid te toetsen. Er zijn talrijke verschillende en even ware beschrijvingen van de wereld, en de waarheid daarvan is het enige criterium voor hun getrouwheid. En wanneer we zeggen dat er altijd sprake is van conventionele elementen, dan bedoelen we dat geen van deze verschillende beschrijvingen de enige ware is; de andere zijn immers ook waar. Elke ware beschrijving is een antwoord op de vraag hoe de wereld is. Als iemand mij zou vragen hoe mensen zich moeten voeden, zou ik moeten zeggen: ‘Op allerlei manieren.’ En als iemand mij vraagt hoe de wereld is, moet ik iets zeggen in dezelfde trant. De mysticus is van mening dat er één bepaald antwoord is op de vraag hoe de wereld is, en dat geen enkele beschrijving erin slaagt dat te geven. Voor mij is er niet één bepaald antwoord; en dus is er uiteraard geen beschrijving die dat speciale antwoord geeft. Maar er zijn allerlei antwoorden, en elke ware beschrijving geeft er een. Het verschil tussen mijn vriend en mij is, kortom, het enorme verschil tussen absolutisme en relativisme. De mysticus verwacht een uniek antwoord op de vraag hoe de wereld is, en ontdekt dat er geen woorden voor zijn om dat uit te drukken; hij kan daarom, zoals hij zelf beseft, uiteindelijk niets anders doen dan zwijgen. Aangezien ik echter geen uniek antwoord verwacht, moet ik zeggen hoe de wereld is door het construeren van een beschrijving, of allerlei beschrijvingen. Op de vraag hoe de wereld is, volgt geen stilte maar gebabbel. | |
6 NaschriftIn het begin van mijn betoog had ik het erover hoe onmiskenbaar onjuist de afbeeldingstheorie van de taal is. Nogal zelfvoldaan beweerde ik dat een beschrijving geen afbeelding is van het beschrevene, of zelfs maar een weergave van de structuur daarvan. Het vernietigende bezwaar tegen de afbeeldingstheorie van de taal was dat een beschrijving niet kan weergeven of weerspiegelen hoe de wereld is. Intussen hebben wij echter gezien dat een afbeelding dat ook niet doet. Ik liet eerst de afbeeldingstheorie van de taal vallen en omarmde vervolgens de taaltheorie van afbeeldingen. Mijn reden voor het verwerpen van de afbeeldingstheorie van de taal was dat de structuur van een beschrijving niet overeenkomt met de structuur van de wereld. Vervolgens kwam ik echter tot de conclusie dat er helemaal niet zoiets bestaat als de structuur van de wereld waarmee dit of dat al dan niet overeen kan komen. Je zou kunnen zeggen dat de afbeeldingstheorie van de taal even onwaar en even waar is als de afbeeldingstheorie van afbeeldingen; met andere woorden, wat onwaar is, is niet de afbeeldingstheorie van de taal maar een bepaalde absolutistische opvatting over zowel afbeeldingen als de taal. Wellicht komt er een dag waarop ik leer dat zelfs de schijn van onwaarheid soms bedriegt.
Vertaling: Frans van Zetten |
|