De Revisor. Jaargang 26
(1999)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Elly de Waard
| |
[pagina 42]
| |
Helen Gardner, die het gedicht ‘uncharacteristic of Donne’ vindt, ‘in theme, treatment and style’ en die het daarom authenticiteit ontzegt. Dit ondanks het feit dat het in de eerste editie van zijn gedichten en in verscheidene als betrouwbaar bekend staande handschriften voorkomt. ‘Ik vind het moeilijk voorstelbaar’, aldus deze Dame Helen, ‘dat hij zich in het liefdesverlangen van de Lesbische Sappho wilde inleven.’ Volgens John Carey, aan wiens diepgaande peiling van Donne's leven en werkGa naar voetnoot1 een aantal feitelijkheden in dit opstel is ontleend, is dit gedicht van Donne echter het eerste vrouwelijk homoseksuele liefdesgedicht in de Engelse literatuur. Wat mij verbijsterde was niet alleen de erotische vrijheid van Sappho To Philaenis, maar ook de vorm waarin die gegoten was. Hoe kon iemand drie eeuwen voor Freud op de volgende vergelijking komen?
Men leave behind them that which their sin shows,
And are as thieves traced, which rob when it snows.
Waarna het gedicht vervolgt met: ‘But of our dalliance no more signs there are, / than fishes leave in streams, or birds in air.’ - Maar ons minnekozen laat niet meer sporen na dan vissen in een stroom of vogels in de lucht. Wat ons frappeert als Freudiaans is de verbinding van sperma met sneeuw en de hele voorstelling van de seksualiteit als iets verstolens, als een ontvreemding. Maar voor Donne was het leggen van extreme, bij voorkeur aan elkaar tegengestelde verbindingen niet alleen een intellectueel en poëtisch plezier, maar ook, zoals Carey duidelijk weet te maken, een levensvoorwaarde. Hij schiep daarmee telkens opnieuw eenheid in een gespleten, gefragmenteerde wereld.
Ook al is, of liever was, The Ecstasy dan niet mijn favoriete Donne-gedicht, doordat het de abstractie van de erotiek tot onderwerp heeft, het is mij, zoals alle dingen die je al lezende beter leert begrijpen, toch zeer dierbaar geworden. Bovendien is het wel in alle opzichten een gedicht dat typerend is voor hem: als hij een standpunt inneemt, dan doet hij dat ten extreme. En zo liggen de twee geliefden in dit vers elkaar in extase aan te kijken: ‘and pictures in our eyes to get / Was all our propagation’; geen andere gedachten dan die aan de voortplanting van de beelden in hun ogen. Het is aardig om hier de vertaling die Constantijn Huygens van The Ecstasy maakte in te voeren. Huygens kende Donne persoonlijk en maakte van diverse van diens gedichten vertalingen, iets dat een goed licht werpt op zijn internationale gerichtheid en daarmee ook op die van de grote Nederlandse literatuur van de Gouden Eeuw. Het woord ‘pictures’ is door Huygens veel leuker vertaald. | |
[pagina 43]
| |
So to'entergraft our hands, as yet
Was all the meanes to make us one,
And pictures in our eyes to get
Was all our propagation.
Het entende gelaet
Van die twee handen was het naest van ons verga'ren
En 't nauwste van ons paren.
Bij die vergadering en teelden wij niet meer
Als poppjens ghins en weer,
Die d'een des anders oogh onnooselick de'baren.
Geen andere gedachten dus, in de woorden van Huygens, dan die aan de voortplanting van de poppetjes in onze ogen. Helaas is deze uitdrukking in het hedendaagse Nederlands zo gebanaliseerd dat zij nauwelijks meer serieus te gebruiken is. Uit dit citaat blijkt dat Huygens ongeveer anderhalf keer zoveel woorden nodig had als Donne om hetzelfde te zeggen en dat is symptomatisch voor zijn hele vertaling. Zijn Nederlands heeft een hoog gehalte aan ruis, wat opmerkelijk is voor deze meest beknopte dichter van de zeventiende eeuw. Ik houd het er maar op dat het een vorm-kwestie is geweest. Huygens koos een eigen metrische vorm voor zijn vertaling, maar moest ook nog aan het rijm en allerlei Donne-nuances in de taal recht doen, vandaar wellicht zijn wijdlopigheid. Maar veel van wat bij Donne kernachtig is, verrassend en gewaagd, wordt daardoor bij hem wel afgezwakt.
Wat het citaat ook laat zien in zijn herhaalde verzekeringen van ‘we denken echt aan helemaal niets anders dan aan het bereiken van de abstracte eenheid’ is het grote belang dat Donne hechtte aan de lichamelijkheid. Niettemin slaagt hij er in dit gedicht in om zijn geliefden ‘the ecstasy’ te laten bereiken op de in zijn tijd voorgeschreven wijze, waarop ik hier een toelichting geef. De extase werd in de eerste plaats gezien als een religieuze ervaring, waarbij de gelovige, als het ware gescheiden van zijn lichaam en eruit getreden, opgenomen werd in de geest; een hemels mysterie werd hem op deze wijze geopenbaard. Zij komt dus neer op een onmiddellijke manier van waarheden begrijpen en dat zijn dan waarheden die normaal ontoegankelijk voor ons zijn, omdat ze zich onttrekken aan zintuigen en rede. Deze in oorsprong godsdienstige ervaring krijgt dan een uitbreiding naar de liefde, die eruit bestaat dat de minnende in zijn extase in het mysterie van de liefde zelf doordringt.Ga naar voetnoot2 We zien dan ook in Donne's gedicht dat de zielen van zijn geliefden hun lichaam verlaten om - opmerkelijke beeldspraak in deze! - ‘als twee legers van gelijke kracht’ met elkaar te gaan ‘onderhandelen’; de ontzielde lijven blijven achter en liggen er nu bij als grafmonumenten. Deze staat van zijn duurt de hele dag; er wordt ook niet gesproken: ‘and we said nothing, all the day.’ Volgen beschouwingen over de verfijning en verpuring die deze hoogste vorm van liefde teweegbrengt, zowel in de geliefden zelf als in een mogelijke ontvanke- | |
[pagina 44]
| |
lijke passant. Zo hij zich tenminste binnen gehoorsafstand bevindt, want, ook al zwijgen de lichamen als het graf waar ze op zijn gaan lijken, de zielen spreken, maar met één stem: ‘though he knew not which soul spake / Because both meant, both spake the same’ De extase als middel om buiten de beperkingen van zintuigen en rede de liefde direct te ervaren wordt hier bereikt. En deze inmiddels één geworden ziel is onveranderlijk en dus eeuwig.
When love, with one another so
Interinanimates two soules,
That abler soule, which thence doth flow,
Defects of lonelinese controules.
Het woord ‘interinanimates’ is een typisch Donne-woord; het wijst, net als het verderop in het citaat voorkomende ‘atomies’, op zijn voorliefde voor aan het Latijn en Grieks ontleende woorden, die meestal de abstracte kant van begrippen belichten. Naar de letter gerekend is het hier onjuist gebruikt; ‘inanimate’ betekent immers ‘onbezield’ of ‘levenloos’. In verschillende handschriften staat het dan ook ‘gecorrigeerd’: ‘interanimates’. Maar het werkt in het metrum van de regel veel sterker als het als bovenstaand staat uitgeschreven; het woord krijgt dan een zeldzame lading en die heeft het hier ook verdiend, het is een scharnier in het begrip van het hele betoog. Toch is er niet alleen een metrische reden om het hier zo te gebruiken. Donne blijft juist heel dicht bij het Latijn door de zielen niet alleen elkaar wederzijds (inter) te laten bezielen, maar dat ook nog te doen op de wijze van een in-blazing: inter-in-animate, wederzijds in-bezielen. Ritme en betekenis versterken elkaar op deze wijze nog. Het abstracte en veelzeggende karakter van dit woord is bij Huygens natuurlijk verloren gegaan:
En waer de Minn twee zielen
Doet onder een verzielen,
De gauwe stercker ziel van beide voortgebracht
Verwint der enck'len kracht.
Wy dan, des' niewe ziel, wij weten van wat stoffen
Wij t'samen zijn getroffen,
En dat het eerste klein daer onse groeij uyt gaet
Twee zielen inder daed,
Twee vaste zielen zijn, dien gheen veranderinghen
En dwinghen noch bespringen.
Dit is toch wel uitermate langdradig, ondanks het feit dat Huygens er hier in slaagt | |
[pagina 45]
| |
om nauwelijks langer te zijn dan Donne. Maar ten koste van wat! Er is heel wat rijkdom verloren gegaan. Niet alleen de door Donne persoonlijk pijnlijk ervaren ‘defects of loneliness’, maar ook de abstracte veelzeggendheid van het woord atomen. En er zijn - metri causa! - zelf toegevoegde herhalingen voor in de plaats gekomen.
Bij deze geslaagd uitgevoerde extase had het gedicht natuurlijk kunnen eindigen. Maar we zijn pas op twee-derde en dat komt doordat de lichamelijke John Donne hier toch weer de kop opsteekt. De Donne die (nota bene!) tijdens het schrijven van de Holy Sonnets de gedachte dat zijn ziel na zijn dood tot de wederopstanding zou moeten wachten om weer met zijn lichaam verenigd te worden, zo onverdraaglijk vond, dat hij tijdelijk het heidense standpunt innam dat de ziel met het lichaam zou sterven om samen met het lichaam op de laatste dag weer op te staan. Wij zijn het lichaam dank verschuldigd, zegt hij dan, want zonder dat lichaam zouden we elkaar nooit gevonden hebben. En dus moeten de zielen van zuivere minnaars ook weer naar het lichaam met zijn gevoelens en zintuigen weten af te dalen. En als er dan een andere minnaar langskomt, zo'n passant die al eerder ten tonele is gevoerd, dan kan hij onze dialoog-van-één aanhoren. Maar laat hij dan ook naar ons kijken als we weer in onze lichamen terug zijn, dan zal hij merken dat er weinig verschil is met nu. En zo eindigt het gedicht. Binnen een geheel van 76 regels is Donne er dan in geslaagd om het extreemste standpunt van de volledige en ontlichaamde liefde niet alleen te bereiken, maar ook weer onderuit te halen. Ook dit is kenmerkend voor hem.
Het overbruggen van extremen, ik noemde het al eerder, was voor Donne een noodzaak en een plezier. Dit gegeven is tevens de bron van zijn vaak spectaculaire beeldspraak. Ook The Ecstasy levert daar enkele beroemde voorbeelden van. Ik citeer het hele begin om dit te demonstreren.
Where, like a pillow on a bed,
A pregnant bank swelled up, to rest
The violet's reclining head,
Sat we two, one another's best;
Our hands were firmly cemented
With a fast balm, which thence did spring,
Our eye-beams twisted, and did thread
Our eyes, upon one double string;
De pastorale omgeving die de eerste drie regels oproepen geven aan dat het hier | |
[pagina 46]
| |
een klassieke situatie betreft voor een samenspraak tussen minnaars; het viooltje is daarbij emblematisch voor trouwe liefde en waarheid en vertegenwoordigt ook de deugd van de bescheidenheid.Ga naar voetnoot3 De keuze van de woorden echter, kussen, bed, zwanger, glooiing, opzwellen, zijn typisch aardse, erotisch geladen Donne-woorden. Maar dan die met zweet ‘gemetselde’ handen, bepaald een in het oog springend beeld! Loopt dat al vooruit op dat grafmonument? Dit ‘cementeren’ echter, ook een vorm van verbinden tenslotte, is voor Donne een woord uit de alchemie, een toenmalige serieuze tak van wetenschap die zijn grote belangstelling had. Het duidt een chemische reactie aan, wat het gebruik van het woord in dit verband er niet minder uitzonderlijk op maakt dan wanneer het onze betekenis zou hebben. De wereld van de wetenschap en die van de zuivere liefde worden hier op een niet alledaagse manier met elkaar verbonden. De ‘snelle balsem’ komt ook uit het woordenboek van Paracelsus. Het is een ‘natural inborn preservative’ (Donne zelf, in een brief) dat onze lichamen, zo lang ze het weten vast te houden, behoedt voor verval.Ga naar voetnoot4 Maar het meest verregaand in hun strekking zijn natuurlijk de twee laatste regels van dit citaat, die van de aan hun blikken geregen ogen der geliefden. Aan de dubbele streng van de stralen uit hun ogen. Er kleeft aan dit beeld iets ongemakkelijks, iets pijnlijks zelfs - het oog van de naald, waar een draad doorgaat -, maar dat is wel waarom het je bijblijft.
Carey maakt aannemelijk dat Donne ervan hield als zijn beelden nog een zekere ‘frictie’ bevatten; als hij tegenstellingen met elkaar wist te verbinden, terwijl ze toch tegenstellingen bleven: ‘He cultivated disjunction and junction equally and at the same time.’ Deze neiging blijft, zoals we gezien hebben, niet beperkt tot zijn beelden, in feite is het hele gedicht The Ecstasy er een demonstratie van. Donne moet heel wat uit de kast halen om datgene wat hij met zo veel moeite in taal heeft waargemaakt, heeft ‘bewezen’ zou je haast zeggen, weer ongedaan te maken. Het is een hoogstandje van vindingrijke redeneerkunst, gedragen door een grote liefde voor het arme, heerlijke lichaam en is door Huygens heel goed weergegeven:
But O al as, so long, so far
Our bodies why do we forbear?
They are ours, though they are not we, we are
The intelligences, they the sphere.
Maer hoe gedoogen wij soo lang ons' arme Lijven,
Soo verr' van ons te drijven?
En emmers zijn sij ons', al zyn se juyst niet Wij;
Het hemel-rond zijn sij,
Donne's vergelijking van de ‘intelligentie’ en de ‘sfeer’ is in oorsprong ontleend aan de Aristotelische kosmologie, waarin een astraal lichaam bestond uit een sfeer of | |
[pagina 47]
| |
voertuig en een intelligentie die daar de macht over had; maar geen van beide had kracht zonder de ander. Ik gebruik nog enkele geslaagde Huygens-fragmenten om citaten van Donne, die misschien niet zonder meer te begrijpen zijn, toe te lichten en van achtergrond te voorzien.
On man heaven's influence works not so,
But that it first imprints the air,
So soul into the soul may flow,
Though it to body first repair.
Des Hemels neder-vloeden
En komen ons niet voeden,
Of printen eerst haer self in 'tongesiene vocht
Van d'ondermaensche locht.
Een' ziel vloeyt in een' ziel, schoon dat sy voor dat vloeijen
Een lichaam kom' te moeijen.
In de kantlijn van de eerste regel van het citaat heeft Huygens ‘Influentiae’ geschreven; en als variant voor ‘neder-vloeden’: ‘hooghe-vloeden’. Daardoor begrijp je meteen dat hij, via het Latijn, tot zo'n directe en goede vertaling van het woord ‘influence’ kon komen. De gedachtengang achter dit fragment is dat hogere krachten soms noodgedwongen van een minder zuiver medium gebruik moeten maken om effect te sorteren. Vandaar dat de vereniging van zielen het paren van lichamen nodig zou kunnen hebben. Op dit citaat volgen de regels:
Gelijck wij binnen ons gevoelen dat het bloed
Gesta'ghen arbeid doet
Om geesten uyt te bro'en, en soecktse 'thooghe maecken
Der ziel te doen genaken
(...)
Soo moet sich 's minnaers ziel van boven nederwaerts
Begeven tot het aerdts
Van tastelicken tocht, van toegenegentheden,
Van driften die, niet Reden,
Maer sinn begrijpen mogh'
As our blood labours to beget
Spirits, as like souls as it can
(...)
So must pure lovers' souls descend
T' affections, and to faculties,
Which sense may reach and apprehend
Hier is Huygens haast sterker en aardser dan Donne zelf! In zulke regels maakt hij veel van wat elders gemist is weer goed. Ik ga er maar van uit dat de lezer, middels de ook heden ten dage nog wel tochtige koe, weet dat tocht voor hartstocht staat, voor begeerte. De inspanningen van het bloed om ‘spirits’ voort te brengen gaat terug op de scholastische metafysica waarin een mens in essentie beschouwd werd als een | |
[pagina 48]
| |
complex van ongelijke componenten, lichaam en ziel; de noodzakelijke verbinding tussen die twee werd gevormd door dampen, die ‘spirits’, ‘geesten’ genoemd werden en deze werden geproduceerd door het bloed. Dit alles leidt tot de min of meer triomfantelijke conclusie:
To our bodies turn we then, that so
Weak men on love revealed may look;
Love's mysteries in souls do grow,
But yet the body is the book.
Huygens' vreugde kan hier helemaal niet op: ‘Komt dan, komt, keeren wij tot onse Lijven weer’, daar mogen zwakke mensen alvast een beetje oefenen in de geheimenissen van het minnen. Want liefdes mysteries groeien in de ziel; maar het lichaam is het boek der openbaringen.
Voor de afronding van dit stuk doe ik nog een keer een beroep op het gedachtengoed van Carey, omdat het een toevalligheid aanbiedt die te mooi is om hier te laten liggen. Volgens deze biograaf en lezer par excellence is het gedicht Sappho To Philaenis te beschouwen als de ‘fysieke replica’ van The Ecstasy. Waar de minnaars in dit laatste gedicht alleen een eenheid kunnen bereiken buiten hun lichaam, door het ontzield en voor dood achter te laten, komt Sappho tot de extase door Philaenis te beminnen door middel van zichzelf, door zichzelf te bevredigen, kortom.
My two lips, eyes, thighs, differ from thy two,
But so, as thine from one another do;
And, oh, no more; the likeness being such,
Why should they not alike in all parts touch?
Hand to strange hand, lip to lip none denies;
Why should they breast to breast, or thighs to thighs?
Likeness begets such strange self flattery,
That touching myself, all seems done to thee.
Myself I embrace, and mine own hands I kiss,
And amorously thank myself for this.
Me, in my glass, I call thee; but alas,
When I would kiss, tears dim mine eyes, and glass.
De liefde van Sappho voor Philaenis verenigt twee lichamen die - en ik citeer hier Carey letterlijk omdat het om abstracties gaat die staan of vallen met hun formulering - ‘tegelijk afzonderlijk en hetzelfde zijn; zozeer hetzelfde dat Sappho niet | |
[pagina 49]
| |
meer weet of zij nu zichzelf of Philaenis kust; zozeer afzonderlijk dat het hele gedicht wordt uitgesproken terwijl Sappho zichzelf aanraakt voor de spiegel. Philaenis is er niet. Toch is ze daar, want Sappho voelt haar wanneer ze zichzelf voelt. De twee vrouwen zijn volledig verenigd, hoewel apart, want zij bewonen een enkel lichaam - dat van Sappho. Door zichzelf te beminnen ontkomt Sappho aan de dualiteit waar gewone menselijke minnaars nooit overheen komen.’ Donne verwoordt dit idee ook letterlijk, eerder in het vers, als hij Sappho laat verklaren dat Philaenis niet de ‘perfection’ nodig heeft van het andere geslacht:
Thy body is a natural paradise,
In whose self, unmanured, all pleasure lies,
Nor needs perfection; why shouldst thou then
Admit the tillage of a harsh rough man?
Spreken de minnaars uit The Ecstasy in hun uiteindelijke zielsverrukking ook met één stem, de ‘dialoog’ van Sappho en Philaenis draagt de ene stem van Sappho. Ook hier is de eeuwige onveranderlijkheid, die het kenmerk is van de volmaakte vereniging, door middel van de bezwering aanstaande: ‘and so be change, and sickness, far from thee...’
Het is Donne's genie, dat wil zeggen het geweldige register dat zijn geest omvatte, dat hij er in deze beide gedichten in geslaagd is om die meest aardse en zintuigelijke materie die de erotische liefde is, te kneden en om te vormen, of liever: te ordenen volgens de principes van ideeën van een hoge abstractie. Sappho To Philaenis is van de twee het meest lyrische gedicht, misschien het meest lyrische dat John Donne ooit schreef. En het zou mij niet verbazen als dat ook onder invloed was van de hoofdpersoon, die immers de moeder van de hele westerse lyriek is. Ik wil met dat hoogste woord van de lyriek eindigen.
O cure this loving madness, and restore
Me to me; thee, my half, my all, my more.
So may thy cheeks' red outwear scarlet dye,
And their white, whiteness of the galaxy,
So may thy mighty, amazing beauty move
Envy in all women, and in all men, love,
And so be change, and sickness, far from thee,
As thou by coming near, keep'st them from me.
|