Anthony Mertens
Het kalenderkind
Tussen de vele manuscripten op mijn bureau duikt in een onbewaakt ogenblik het kalenderkind op. Jarenlang niet aan gedacht, maar nu verschijnt het voor mijn geestesoog in een moment van verstrooidheid. Op deze morgen, vol drukke bezigheden, drukt hij zijn neus tegen het venster van mijn ziel. Mijn gedachten zijn afgedwaald van de dagelijkse plichten en zijn blijven cirkelen rond de vraag van het gedroomde boek, de roman die alle ingrediënten zou bevatten waardoor mijn leeslust definitief verzadigd zou kunnen worden.
Vlak daarvoor had iemand mij aan de telefoon gevraagd aan welke criteria een manuscript moest voldoen om uitgegeven te worden. Ik haat zo langzamerhand het woord criterium. Het provoceert een gedachtengang, een redeneertrant die de zaak waar het omgaat nooit raakt. Nooit dringt het door in de materie, wat die ook waard moge zijn. Je verzint maar wat: een eigenzinnige stijl, een vernuftige compositie, een rijk vocabulaire, een lenig springen van het ene in het andere register. Maar hoeveel manuscripten heb ik niet gelezen die aan deze maatstaven voldeden en niettemin door mij terzijde werden gelegd omdat ze geen enkel enthousiasme bij me wisten los te maken. Het gaat om de toon, het gaat om de noodzaak, roep ik dan en voel hoe de schaamte het bloed opstuwt naar mijn hoofd, wat een pedanterie. Toch missen ze het mysterie, waardoor ik voor eens en altijd gebonden wordt.
Sommige romans, die ik in de afgelopen decennia heb gelezen, zijn me bijgebleven omdat ze een glimp van dat gedroomde boek vertoonden. Ik herinner me ze vanwege de leeskoorts die ze opwekten. Ik herinner me ze omdat ik tijdens mijn lectuur het gevoel had iets gewaar te worden van een terra incognita. Het raadsel van dat anonieme domein heb ik ooit ergens in een zin gelezen: ‘Je herinnert me aan iemand die ik nooit gekend heb.’
Nu weet ik waarom het kalenderkind weer opgedoken is uit de plooien van mijn geheugen, al dacht ik het even voor me gezien te hebben op mijn bureau, onaanraakbaar vervat in een glazen bol, een poppetje in een monade, dat ondergesneeuwd raakt als je de bol in je hand draait en draait. Maar het duurde even voor ik me realiseerde waar ik het kalenderkind ontmoet had. Ja, het komt voor in een roman die mij eens de sensatie verschafte van een auratische gebeurtenis. Het is een van die (schaarse) romans, die je (al onmiddellijk op het moment van je lectuur) een onmetelijke verte in je directe nabijheid brengen. Alsof je op een willekeurige avond de besterde hemel kunt aanraken.
Michel Tourniers De meteoren las ik ergens aan het begin van de jaren negentig, in een prachtige vertaling van Jeanne Holierhoek. De oorspronkelijke Franse editie dateert van het begin van de jaren zeventig. Het is zo'n roman die spot met alle criteria waaraan de moderne literatuur moet voldoen, althans op het eerste gezicht. De goede roman legt haar bedoelingen niet uit, blijft altijd impliciet. De goede roman stuurt de lezer niet in zijn interpretatie, geeft hem de ruimte, Tournier schroomt niet zijn lezers de juiste interpretatie van de titel van zijn roman onder ogen te brengen. ‘Meteoor betekent niet, zoals algemeen wordt aangenomen, een steen die uit de hemel komt vallen: zo'n steen heet meteoriet. Het woord duidt op alle verschijnselen, die zich in de dampkring voordoen zoals hagel, mist, sneeuw, noorderlicht, en die wetenschappelijk bestudeerd worden door de meteorologie.’
Elke beroepslezer weet je tegenwoordig te vertellen dat het dodelijk is voor een romancier, wanneer hij als een onderwijzer de zaken uitlegt en niet toont. Je moet niet over iets schrijven, je moet dat iets laten zien. Tournier stopt wel degelijk pedagogie in de roman, elke keer grijpt hij naar het etymologisch woordenboek om