P.F. Thomése
Onder het pakijs
Wie schrijft, die blijft, Binnen. Hij blijft binnen achter zijn schrijftafel. Maar soms moet hij naar buiten. Dan moet hij even uit zichzelf ontsnappen en op adem komen in de taalloze ruimte.
Het is verbazingwekkend hoe goed de mensen en de dingen het zonder woorden kunnen stellen. Van dieren was het bekend, het roept altijd grote vertedering op, het woordloze wedervaren van een hond of een kat. De puurheid van het onnozele - alsof ons taalvermogen, die betekenissenmachine waarvan de knop is afgebroken, ons slechts afleidt, ons van de werkelijkheid afscheidt.
Ik heb altijd een groot verlangen gehad naar de overweldigende aanwezigheid van het onnoembare. Of liever: van het nog-net-niet benoemde, want met onze geest is het zo gesteld dat hij het woordloze niet kan verdragen. Geen geluk kan ons onverhoeds overkomen, of ons verstand staat al klaar om het met woorden te koloniseren, er de tekens te planten van zijn arrogante beperktheid.
Wie wáár wil schrijven, zit gevangen in een paradox. Hij zou woorden moeten vinden voor het onbepaalde. Onbepaalde woorden - woorden dus die van kleur kunnen verschieten, zoals in een kristallen glas het prisma van een lichtval weerglanst. Maar wat wordt dat voor een tekst, waarin de woorden hun betekenis ontduiken?
In Contre Sainte-Beuve, misschien wel het eigenaardigste boek over schrijven dat er bestaat, probeert Marcel Proust die paradox van de betekenisloze betekenis te overwinnen. ‘Dag na dag hecht ik minder waarde aan het verstand,’ begint hij zijn Préface strijdvaardig. ‘Steeds meer begin ik te beseffen dat alleen zonder verstand de schrijver iets kan terughalen van onze indrukken, dat wil zeggen iets van zichzelf kan bereiken, en dat is het enige wat telt in de kunst. Wat het verstand ons overlevert onder de naam van verleden is het verleden niet.’ Het voorbije verbergt zich, schrijft hij dan, het houdt zich schuil. Het kan goed zijn dat het nooit meer wordt bevrijd. Tenzij -
En dit ‘tenzij’ treedt op dankzij de onbevangenheid van de schrijver. Hij moet het verleden niet reconstrueren, niet zoeken - hij moet zich er onvoorbereid door laten overvallen. Hij moet, om te beginnen, dus zijn verstand uitschakelen. Wat de schrijver volgens Proust te doen staat ‘is met alle kracht heenbreken door het ijs van de gewoonte en de beredenering waarmee de werkelijkheid dichtvriest en waardoor wij haar nooit kunnen zien.’
Wij verklaren maar al te gemakkelijk voordat we werkelijk begrepen hebben, we kiezen uit gewoonte woorden zonder ze te ervaren, zonder te voelen wat ze werkelijk zijn. Vrijwel al het geschrevene bestaat uit gestandaardiseerde formuleringen die van alle werkelijkheid zijn ontdaan. Er wordt soms geopperd dat de wereld verhardt, de mensen afgestompt raken door de overvloed van indrukken. Daar is niets van waar. Het is de taal, het zijn de beelden die afgestompt raken. Het is ‘het ijs van de gewoonte’ dat als permafrost over alles heengevroren is en waaronder het woordloze vastzit zonder nog te kunnen worden bevrijd.
Je zou daarom idealiter de taal eerst af moeten leren om te kunnen gaan schrijven. Om te kunnen gaan leven.