Jacob Groot
Het hoog geheim verraden in de herberg
Sommige zinnen draag ik als een zweep. Ze dreigen en straffen onhoorbaar. Zwijgend slaan ze bovendien op mezelf. Opperste zin ligt lekker los in de hand, maar voor de gelegenheid keer ik terug naar zijn herkomst. Het is Ida Gerhardts strenge kwatrijn uit haar Kwatrijnen In Opdracht:
De erfenis der meesters slecht beheerd,
Het ambacht van de kunstenaar verleerd,
Het hoog geheim verraden in de herberg,
De vlam gedoofd, de kracht derjeugd verteerd.
Nu licht ik dezelfde zin opnieuw uit zijn context en hij wordt niet alleen strenger, maar ook groter. De diepgang van Gerhardts poëzie laat zich vrijwel aflezen uit de veelvoudigheid waarmee deze ene meesterlijke regel doel treft. Het begint ermee dat het persoonsvormloze verraden zowel deelwoord als infinitief kan zijn. De besluiteloosheid van het werkwoord is van invloed op de verrader. Het is niet zeker of hij betrapt of vermaand wordt. Hij weet met geen mogelijkheid waar hij zich ophoudt en het is onduidelijk wie hij is. Ken ik hem of ben ik hem?
Drank maakt meer kapot dan Gerhardt lief is, maar waaraan gaat de onbekende zich precies, en hoe fataal, te buiten?
Het hoog geheim is geheim. Het is in alle gevallen het innerlijk insigne van een genadevolte individualiteit, om het maar eens mooi te zeggen, mooier dan Gerhardt het wil. In het kunstige kwatrijn, karig zoals Gerhardt het eist, draait het om de kunst. De herberg is in elk geval een publieke plaats. Ik zet alle mogelijkheden op een rij: X te Y in cafe Z, een allegorische anonymus, een kunstenaar, alle kunstenaars samen, wij in onze totaliteit, ik, jij, Gerhards niet uitgezonderd. Men verraadt iets of kan iets verraden maar de menigte kan nauwelijks met z'n allen in een kroeg. De herberg lijkt verdacht veel op een samenleving en Gerhardts persoonlijke vermaning leest als beschavingskritiek. Het is ernst, dus we mogen niets uitsluiten: ook ik kan een kleine samenleving zijn, waarbinnen ik mezelf verraad aan mezelf. Juist de samenleving kan als een persoon worden opgevat die hetzelfde doet. Zo kan het hoog geheim op talloze manieren worden verraden: daar is het geheim ook hoog voor. Wat het hoog geheim is blijft intussen volmaakt ondoorgrondelijk, zoals het hoort.
Het geheim is bij Gerhards namelijk apofatisch. Het bestaat niet als zodanig: concreet formuleerbaar. Toch mag ze het niet prijsgeven. Alleen omdat ze erdoor aangesproken wordt is het van belang. Bij de gratie van het feit dat ze het niet uitspreekt gedijt het. Het is de herberg of de samenleving die haar oproept het prijs te geven en daardoor te verraden. Binnen deze spanningsboog ontplooit het zich: anders niet. Daarom is de plaats die ze kiest voor haar orakelspreuk exact gekozen: het is een uitspraak binnen de kunst over de kunst, en daarmee over alles. Ze kan het onuitsprekelijke buitensluiten en een ander ermee beladen, alom soeverein geheim, volmaakt terecht. Stel je voor dat ik dat ben. Graag, Ida G.M. Gerhardt.
Het betekent dat mijn geheim geen wetenschap is die ik verberg, als een document in een lade, maar een wetenschap die ik nog niet ken en waar ik naar op weg ben, als naar een in mijn koers besloten station. Dit traject is niet openbaar. Het is ook niet particulier. Het particuliere interesseert me niet. Het is het door mij nog niet toegeëigende of toeëigenbare, dat evenwel in de lijn van mijn verwachting ligt. Mijn nog-niet. Mijn per-