| |
| |
| |
Matthijs van Boxsel
De genealogie van de domheid
In een Spaans handboek uit 1585, de Philosofía Secreta de la Gentilidad, trachtte Juan Pérez de Moya (1513-1596), in zijn tijd vooral bekend als wiskundige, een christelijk moralistische uitleg te geven aan figuren en verhalen uit de klassieke mythologie. Capítulo XLII uit het tweede deel (ingeklemd tussen hoofdstukken over Priapus, god van de vruchtbaarheid, en Momus, god van de spot) springt in het oog, omdat het als enige niet handelt over de triomf en de rampspoed van goden of halfgoden, maar zich concentreert op de lotgevallen van de sufferds, zoals de titel al aangeeft: De la descendencia de los Modorros. (‘Modorra’ betekent verdoving, versuffing.) Ik zal de volledige vertaling van de tekst geven, om deze vervolgens toe te lichten.
| |
Over de herkomst van de Sufferds
Men zegt dat de Verloren Tijd huwde met de Onwetendheid. Zij kregen een zoon, genaamd Ik dacht dat.
Deze huwde met de Jeugd. Zij kregen de volgende kinderen: Ik wist niet, Ik dacht niet, Het is me ontgaan, en Wie had dat gedacht.
Wie had dat gedacht huwde de Onachtzaamheid, en zij kregen de kinderen Het is goed zo, We doen het morgen, Tijd zat, Er komt nog wel een gelegenheid.
Tijd zat huwde de edele vrouwe Ik dacht niet. Ze kregen de kinderen Ik stond er niet bij stil, Ik weet wat ik zeg, Ik laat me niet bedotten, Maak je geen zorgen, Dat neem ik op mij.
Ik weet wat ik zeg huwde de IJdelheid, en zij kregen de volgende kinderen: Graag of niet, Ik zal mijn zin krijgen, Ik verlang respect, Het zal aan niets ontbreken.
Het zal aan niets ontbreken huwde met Ik verlang respect. Zij kregen de kinderen Laten wij ons ontspannen en Tegenspoed.
De laatste huwde met Weinig hersenen, en zij kregen de kinderen Fraai is dat, Wat gaat hem dat aan, Het lijkt mij, Het is niet mogelijk, Zeg maar niets meer, Ik ben God er een schuldig, Ik zal mijn zin krijgen, De toekomst zal het uitwijzen, U zult wel zien, Met vastbeslotenheid, De raad is overbodig, Al slaan ze me dood, Wat ze ook zeggen, Koste wat het kost, Wat maal ik er om, Van honger zullen wij niet sterven, Het is geen ramp maar een zegen.
| |
| |
Ik verlang respect werd weduwnaar en huwde voor de tweede maal, nu met de Domheid. Toen het gehele erfdeel was verkwist, zei de een tegen de ander: ‘Heb geduld, wij zullen een lening sluiten, zodat wij dit jaar een plezierig leven zullen leiden, en God zal voorzien in het volgend jaar.’ En geadviseerd door Het zal nergens aan ontbreken, is dat hetgeen zij deden. Toen zij na het verstrijken van de termijn geen geld hadden om de rente te betalen, leidde Waan ze in het gevang. God schenkt vergiffenis bracht ze bezoek. De Armoede bracht ze naar het gasthuis waar uiteindelijk de macht stierf van Ik verlang respect en Het is me ontgaan. Men begroef ze met hun overgrootmoeder de Domheid. Zij lieten vele kinderen en kleinkinderen na, verspreid over de gehele wereld.
Dit verhaal verklaart ons waar de onachtzamen, de sufferds en de onbezonnener vandaan komen, die geen raad aannemen, die zich laten leiden door hun waanbeelden, die hun leven richten naar de dag van vandaag zonder acht te slaan op hun eind, en op wat gaat komen.
| |
De macht van de palliatieven
In de prentkunst uit de Renaissance was het mode om eigenschappen als Schoonheid, Goedheid, Laster of Vraatzucht af te beelden als vrouwenfiguren, meestal gezeten in een landschap vol objecten die symbolisch verwezen naar de verbeelde deugd of zonde.
In de allegorische literatuur werd ook wel verhaald over de lotgevallen en de onderlinge relaties van de verschillende abstracta. Schoolvoorbeeld is de Psychomachia van Prudentius (vijfde eeuw) waarin de zonden en de deugden tegen elkaar ten strijde trekken. In El Criticón (1651) van Baltasar Gracián wordt de Domheid ten tonele gevoerd als de zuster van de Waan, allebei kinderen van de Leugen, kleinkinderen van de Onwetendheid.
Ook in de tekst van Juan Pérez de Moya vinden we enkele van de meer klassieke zonden terug als de IJdelheid, de Onwetendheid en de Domheid. Naast deze klasse van hoofdzonden treffen we een minder bekende groep aan van substantiva die door combinatie met een adjectief een negatieve betekenis krijgen, zoals Verloren Tijd en Weinig Hersenen. Maar het meest bijzondere en verrassende aan deze tekst is dat voor het eerst aandacht wordt besteed aan de rol van de palliatieven, de dooddoeners, de smoesjes, kortom de bluffende en verhullende uitspraken. De auteur heeft in zijn genealogie van de domheid de complexe structuur van deze aparte taalklasse getracht te analyseren.
| |
| |
| |
Het woord wordt vlees
Om te beginnen kunnen wij in dit verhaal drie niveaus onderscheiden. Allereerst de tekstuele herschikking. De palliatieven zijn gelicht uit hun oorspronkelijke context en ondergebracht in een nieuwe. De ene uitspraak wordt ten tonele gevoerd in een andere. Dit zou hebben kunnen leiden tot fraaie constructies, bijvoorbeeld: ‘Ik weet wat ik zeg zei: “Ik weet wat ik zeg.”’ Maar de auteur maakt hiervan geen gebruik. Het feit dat teksten als hoofdpersonen optreden in een andere tekst opent op zich al een duizelingwekkend perspectief.
Ook wordt in het allegorisch geslachtsregister het logisch verband tussen de losse uitspraken gereconstrueerd. De structuur van oorzaak en gevolg is overigens ingewikkelder dan op het eerste oog lijkt.
Ten slotte figureren de palliatieven in de morele context als symbolen van een verfoeide geesteshouding. De pasklare uitdrukkingen personifiëren verschillende facetten van domme nalatigheid.
Opmerkelijk is dat de palliatieven geen groot geweld wordt aangedaan door ze los te maken uit hun natuurlijke omgeving. Het zijn meestal kortaffe, besloten zinnen. In de nieuwe context worden ze weliswaar getransformeerd tot figuren, maar de allegorie laat hun kenmerkende karakter intact. Ook uit de geïsoleerde palliatief spreekt de gewraakte mentaliteit. Smoesjes leven altijd al een eigen bestaan. Hun verschijning betekent meestal het begin en tevens het einde van het gesprek. Ze zijn apodictisch, zij gaan de dialoog uit de weg, laten geen ruimte voor twijfel of tegenspraak, zijn doof voor de ander en belazeren zichzelf.
Het zelfgenoegzame karakter wordt nog eens beklemtoond door het veelvuldig incestueuze gedrag. De inteelt leidt tot verdere degeneratie. Maar de palliatieven mogen dan onvruchtbaar zijn voor de geestelijke ontwikkeling, de domheid blijkt er uitstekend bij te gedijen. De voortplanting leidt tot een groeiende idiotisering, en resulteert in een wereldwijde diaspora van de sufferds.
| |
De triomf van de smoesjes
Welke mentaliteit wordt er nu aan de hand van de palliatieven geanalyseerd? Het gaat niet om de openlijke, heroïsche, provocatieve zonden tegen orde en moraal, maar om de heimelijke, alledaagse, bemantelde ondeugden. De palliatieven verhullen en belichamen een achterbakse houding. Niet de incidentele doodzonde, maar de structurele nalatigheid staat centraal, het goede geweten dat zichzelf een rad voor ogen draait en zich van geen kwaad bewust is.
Natuurlijk vallen ook deze kleine ondeugden te herleiden tot de universele hoofdzonden als Luiheid, Spilzucht en IJdelheid, maar hun verraderlijke macht schuilt nu
| |
| |
juist in de eindeloze diversiteit. Het is de som van die onopvallende particuliere ondeugden die ten slotte leidt tot ondermijning van de moraal.
De grote kracht van de tekst schuilt in de presentatie van die fatale ontwikkelingsgang. Wij krijgen geen sensationeel verslag van dramatische heldendaden, maar een zeer zakelijke opsomming van alledaagse handelingen: trouwen en voortplanten. Het cumulatieve karakter werkt op de lachspieren. De gestage herhaling van gebeurtenissen, die nog eens wordt beklemtoond door de administratieve weergave van het huwelijksregister, krijgt een welhaast bijbelse allure.
Niet de Luiheid (Desidia) of de IJdelheid (Superbia), maar de voortplantingsdrift (een conservatieve vorm van Luxuria) is doorslaggevend voor de uiteindelijke triomf van de smoesjes. De palliatieven vermogen wat helden en goden niet dan met de grootste moeite lukt. Slapend en bijslapend veroveren ze de wereld. Onder het mom van de palliatieven weten de domheden zich meester te maken van het bestaan. Juist de alledaagse handelingen blijken van een fatale doelmatigheid. Hun mythische kracht schuilt niet in hun persoonlijke kwaliteit, maar in hun getal. Menselijke domheid en monogamie reiken verder dan goddelijke list en losbandigheid.
De perverterende palliatieven hebben nu dan eindelijk hun rechtmatige plaats gekregen in de mythologie. Ten langen leste is de doorslaggevende rol van deze genegeerde klasse erkend.
Aan het slot staat de auteur iets langer stil bij de lotgevallen van Ik verlang eerbetoon. Nadat zijn eerste vrouw (en zuster) Het zal nergens aan ontbreken een vroege dood was gestorven, trouwde hij met de Domheid. De Onmatigheid (Gula) werd ze noodlottig. Laat de auteur enkele steken vallen? Ik verlang respect blijkt opeens getrouwd met Het is me ontgaan, een verre voorouder, terwijl zijn tweede vrouw, de Domheid, opeens zijn overgrootmoeder heet te zijn. En hoe is het mogelijk dat Het zal nergens aan ontbreken opeens uit de dood lijkt te zijn herrezen om het jonggetrouwde stel te adviseren bij de besteding van hun kapitaal?
Belangrijker is echter de plotselinge verschijning van de sleutelfiguur uit de Barok: vanachter de coulissen treedt de Waan naar voren om hun lot te bezegelen. De Waan (engaño, illusie, zelfbedrog, misleiding) heeft als klassieke tegenspeler de Ontnuchtering (desengaño, bezinning, verlichting, heilzame desillusie). Het is dit paar dat meestal de moraal bepaalt. In het theater van de palliatieven heeft de Waan echter het rijk alleen. De Verloren Tijd en de Onwetendheid gaan blindelings een verbintenis aan. Het huwelijk leidt niet tot kennis of inzicht, maar tot geestelijke luiheid, eigendunk, vage vermoedens, en de geboorte van de palliatief.
De laatste acte is niet meer dan een verplicht nummer waarin de moraal nog even mag optreden met de mededeling dat kortzichtigheid en onachtzaamheid leiden tot
| |
| |
een wisse ondergang. Deze boodschap kan echter niet verhullen dat moraal en bezinning machteloos staan. De dood van Ik verlang respect betekent het einde van de genealogie, niet omdat de Domheid mee wordt begraven, maar omdat de oneindige en snelle vertakking van haar stamboom niet meer valt te overzien. De moraal heeft haar greep op het bestaan verloren en dreigt door de nazaten van de Domheid te worden overwoekerd.
| |
Het uur van allen
In navolging van Juan Pérez de Moya heeft ook Francísco de Quevedo een Genealogie van de Sufferds geschreven. Later heeft hij de dooddoeners verwerkt in Het Uur van Allen en de Fortuin met Verstand (La Hora de Todos y la Fortuna con Seso, 1635), een grootse allegorie waarin het heidense thema van de Fortuin wordt gebruikt om de instabiliteit van een wereld in crisis te illustreren.
Jupiter verzamelt alle goden om Fortuna ter verantwoording te roepen. De blinde Fortuna komt binnen met een stok en een geleidehond. Omringd door haar rad beweegt de Fortuin zich voort op een bal. Achter haar komt de Gelegenheid, een vrouw met een barbaarse tronie en een kaal hoofd (‘spiegel voor de zwaluwen’). Alleen op het voorhoofd bungelt een lange, vette lok haar; men moet de Gelegenheid weten te grijpen als ze zich voordoet. Eenmaal voorbij, biedt de schedel geen enkele houvast meer.
De klacht van Jupiter luidt dat de dwaasheden van Fortuna ertoe hebben geleid dat de mensen niet meer in de goden geloven en denken dat de hemel leeg is. Men verwijt haar niet zozeer haar blindheid, maar veeleer haar onrechtvaardigheid. Zij beloont immers misdadigers en stort deugdzamen in ellende.
Fortuna zegt dat het niet haar schuld is; zij strooit haar geschenken blind en onverschillig rond. De Gelegenheid voegt hieraan toe dat het aan de mens is de gelegenheid te grijpen. Als iemand er slecht van af komt, dan is dit aan zijn onachtzaamheid te wijten. Maar de mens verhult zijn geestelijke luiheid en corruptie achter dooddoeners:
‘De Domheid heeft onder de mensen de volgende infernale zegswijzen verbreid: Wie had dat gedacht, Daaraan dacht ik niet, Daarop heb ik niet gelet, Ik wist het niet, Al goed, Wat maakt het uit, Misschien, Morgen is er weer een dag. Tijd zat, De gelegenheid zal zich nog wel eens voordoen, Daarop heb ik niet gelet, Ik weet wat ik weet, Ik ben niet dom, Hou ermee op, Ook dat zal ik wel overleven, Dat is toch om te lachen [...] En het refrein van deze dikkoppen luidt: “Kome wat kome!”. Deze domme zegswijzen maken de mensen verwaand, lui, slordig. Zij zijn het ijs waarover ik glij, zij zijn het die het rad van mijn meesteres doen draaien, en die de
| |
| |
kogel doen tollen die haar dient als schoen. Maar als die stomkoppen mij laten ontglippen, kan men mij dan verwijten ontglipt te zijn?’
Jupiter besluit een experiment uit te voeren. De mensen zullen 20 juni om vier uur in de middag één uur lang beloond worden naar hun verdiensten. Fortuna laat haar rad los, dat vervolgens over de aarde wervelt en alle zaken in een verbijsterende wirwar stort.
| |
Het uur U
Als het uur slaat, verandert de arts in een beul. Een veroordeelde verwisselt van plaats met zijn bewaker. Vuilnis stroomt een apotheek in, terwijl de potten vol pillen uit de winkel de afvalbakken binnenrollen. Vuilnismannen, gewapend met bezems en scheppen, verlenen bijstand door opgemaakte vrouwen met syfilitische neuzen en geverfde haren erachteraan te gooien.
Een dief die zijn vermogen heeft gestoken in de bouw van een luxueus huis, dat hij vervolgens te huur heeft aangeboden, ziet steen na steen verdwijnen en de dakpannen wegschieten. Deuren, ramen en hekkeu gaan op zoek naar hun rechtmatige eigenaars. De wapenschilden van de voorgevel vliegen er als de bliksem vandoor om zich weer te plaatsen in de kastelen waaraan de ellendeling zijn herkomst had toegeschreven. Het enige wat achterblijft is het bordje ‘Kamers te huur’, waarop nu valt te lezen: ‘Dief te huur, onbehuisd, binnen zonder te kloppen, het huis staat niet meer in de weg’.
Ook de dooddoeners keren weer. In hoofstuk vii zijn het de rechters die hun incompetentie verhullen achter nietszeggende uitspraken als ‘Kome wat kome’ of ‘God zal het zeggen’. Na het slaan van het uur veroordelen de rechters zichzelf. Hun toga's veranderen in slangenvellen, en zij werpen zich op elkaar.
In hoofdstuk xvi is het de beurt aan de schurken die elkaar ongedekte wissels, valse diamanten, en gestolen zilver proberen te slijten. Voor dit bedrog nemen ze hun toevlucht tot mooie frasen als: ‘Ik noem de zaken altijd bij de naam’, ‘Een man is een man’, ‘Mijn ouders hebben mij geleerd’. Waarop de ander antwoordt: ‘Een ja is een ja, en een nee is een nee’, ‘Zo ben ik nu eenmaal’, ‘Wat telt is je innerlijk’. Dan slaat ook voor hen het Uur. Plotseling geloven de boeven elkaar op hun woord! De ene ruilt zijn klatergoud tegen de valse wissels, de ander ruilt zijn valse edelstenen tegen het gestolen zilver. Als ze de verworven goederen willen verkopen, worden allen gearresteerd wegens bedrog.
| |
Het joviale gebaar
Het uur waarin ieder zijn verdiende loon krijgt, zet de wereld op haar kop. Dit betekent echter niet de triomf van de rechtvaardigheid, integendeel. Allen die arm en
| |
| |
nederig waren, raken opeens van de duivel bezeten. Allen die rijk en aanzienlijk waren, worden opeens arm en barmhartig. Goede rijken en slechte armen blijken niet te bestaan.
Aan het eind van het experiment trekt Jupiter de conclusie dat de mens zo zwak is dat degene die kwaad doet wanneer hij wil, hiermee ophoudt als hij niet langer kan; niet uit berouw, maar uit onvermogen. Het verwijt dat Fortuna de boeven zou bevoordelen en de deugdzamen zou benadelen is onterecht. De Fortuin lacht niet naar de slechte: de mens wordt slecht als de Fortuin hem toelacht. Tegenslag maakt de mens daarentegen vroom. Naar omstandigheden is de mens zowel slachtoffer als beul, bedrieger en bedrogene. Goed is alleen degene die de gelegenheid niet krijgt kwaad te doen.
Toch wordt Jupiter niet bevangen door wanhoop. De instabiliteit van de wereld, waarvan de Fortuin het symbool is, is ook de uitdrukking van de Goddelijke Voorzienigheid. Het is aan de mens zijn vrije wil en inzicht te gebruiken om profijt te trekken van de beproevingen waaraan de Hemel hem onderwerpt. De fortuin is noch een onontkoombaar lot, noch een blind toeval waar de mens machteloos tegenover staat. God helpt degeen die zichzelf helpt. Wijs is hij die geduldig de slagen van het lot verduurt en de meevallers weet te relativeren. De dwazen die zich door middel van smoesjes pogen te onttrekken aan hun verantwoordelijkheid, zullen daarentegen speelbal worden van de Fortuin.
Als Jupiter dan ook zegt ieder te geven wat hij verdient, denkt hij niet aan het straffen van de slechten. Integendeel. Aan het eind van het uur ziet Jupiter af van iedere sanctie en handhaaft hij de status quo. De wereld wordt weer overgeleverd aan de wisselvalligheden van de Fortuin:
‘Dat Fortuna haar rad en haar kogel weer op de gebaande paden voere. Dat zij de wijzen de kans op beloning moge bieden, en de narren op straf; onze onfeilbare voorzienigheid en onze soevereine macht zullen erover waken dat ieder zal ontvangen wat de Fortuin hem toebedeelt; haar gunst of ongunst is niet slecht op zich, want als men de tegenslagen weet te verdragen en de gunsten weet te minachten, zijn beide nuttig. Dat degene die neemt wat hij van haar ontvangt, om er kwalijk gebruik van te maken, zich beklage over zichzelf, en niet over de Fortuin, want deze geeft onverschillig en zonder kwaad in de zin.’
Dan slaat het vijfde uur, en is alles weer bij het oude.
| |
| |
| |
De eenheid van tegendelen
Eén ogenblik had de geest
en was, door het oog van een naald,
als de kemel, binnengegaan.
In welk land kwam hij aan?
Op aarde. - In eigen land. -
Martinus Nijhoff Het uur U
De paradox is karakteristiek voor de barok: rijkdom leidt tot comfort, maar ook tot onrust; armoe is bron van leed, maar ook van vrede en sereniteit. Quevedo gaat echter een stap verder. In plaats van simpele tegenstellingen als rijk/arm, goed/kwaad of dood/leven verkondigt hij de immanente tegenstrijdigheid van het bestaan. In Het Uur van Allen wordt het ambivalente karakter van de als vanzelfsprekende wereld onthuld. Iedere zaak omvat zijn eigen tegendeel dat hem tegelijk ondermijnt en bezielt: onze vrienden zijn onze vijanden, ziekte is een gezonde beproeving, de dood biedt toegang tot het ware leven. In deze verdediging van de identiteit van tegendelen vindt stoïcijns erfgoed een christelijke toepassing. Wat er ook gebeurt, alleen in het ongeluk vindt men de gunstige voorwaarden voor het geluk.
Deze dialectische visie op het bestaan keert weer in de structuur van het werk. Iedere scène bestaat uit twee antithetische delen, voor en na het uur. De zienswijze vertaalt zich ook in de paradoxale stijl. Hij speelt de pasklare uitdrukkingen, die de mens ontslaan van het denken, tegen elkaar uit, verenigt in de taal het onverenigbare, en speelt met de woorden. Zo maakt hij de lezer bewust van het leugenachtige karakter van de dooddoeners die de paradoxale aard van de wereld verhullen. En indirect, via het retorische vuurwerk, verwijst Quevedo naar de vrijheid van de mens om zelf betekenis te geven aan dit ambivalente bestaan.
|
|