| |
| |
| |
P.F. Thomése
Clubavond (romanfragment)
Meestal vergaderde de club bij haar thuis, maar dat kon Adèle in haar eentje niet meer aan, 't arme kind. En extra personeel huren, dat werd Etta te duur. Daarom moesten nu de andere leden maar 'ns... Vroeger, in de rue Villedo, had ze een heuse livreiknecht gehad, zo'n bééld van een jongen. Erg op zijn uiterlijk, maar dat mocht ook wel, als je er zo... zo Helleens uitzag. Ergens uit het Zuiden kwam hij, waar ze die aangeboren beleefdheid hadden die tegenwoordig haast niet meer bestond. Ach hoe heette hij ook alweer? Maar goed, nu mocht Mlle Frey voor de zorgen opdraaien. Leerde ze meteen hoe het was om een salon vol visite te moeten amuseren.
Liever had Etta natuurlijk zelf de leiding behouden. Er was niets heerlijkers dan dat de mensen naar jou toekwamen, wanneer je je kon omringen met... zoals een ster zich door... of een zon... Of nee, die hadden natuurlijk hun stralen van zichzelf. Enfin, als ze het geld ervoor had, hield ze om de week een jour. Van vijf tot negen, en daarna - zestigduizend geweren, suisde het door haar hoofd, hoeveel geld was dat precies? Als ze zoveel had, dan - nee ze zou niet verhuizen. Het was op haar entresol wel klein, toch wilde ze niets anders meer. Om te beginnen zou ze naar de rue Saint-Honoré gaan om bij Au grand Mogul, nee bij Cafaxe een japon van tafzijde te laten maken, ze zou op de Quai des Orfèvres zilveren knopen... en een rijtuigje wilde ze. Hoewel, waar liet ze bij haar thuis een paard..., nee, geen rijtuigje. Maar wel een livreiknecht, als die nog te krijgen waren. Met krullen, ja, met net zulke mooie krullen als Basire.
Wat kon geld toch gelukkig maken, alleen al de gedachte eraan vrolijkte haar op.
Mlle Frey huurde gemeubileerd, in een van de vele appartementen boven café de Foy, de drukste gelegenheid van het Palais-Royal. Zeker als het terras werd opengesteld (het was het enige café op die plek met een vergunning), was iedereen er te vinden. Iedereen met een grote bek althans, Etta vond het er ver-schrik-ke-lijk.
Voor de zekerheid had ze zich à la Constitution gekleed - werd ze minder gauw lastiggevallen door dronken praatjesmakers. Hoopte ze.
Hoewel de kou nog in de lucht zat, stonden de tafeltjes van café de Foy al buiten - enkel vanwege dat lage zonnetje met zijn valse gloed. Maar er zat niemand op het terras toen Etta aankwam. Gelukkig! Al vond ze het nu ineens jammer dat ze zich
| |
| |
zo idioot had gekleed. De marineblauwe overjas van Chinese zijde vond ze prachtig, die viel perfect om haar... ahum, brede postuur. Maar die stomme rooie puntmuts die over haar oren zat, zodat haar kapsel werd platgedrukt,... en die witte katoenen... legertent! Met die belachelijke ceintuur en die stomme halsdoek... Die muts ging meteen af, certes! en haar jas hield ze binnen gewoon aan. Zo was dat!
Nou ja, troostte ze zich, misschien dat haar vermomming vanavond bij het weggaan nog haar diensten kon bewijzen. Als de vergadering lang duurde, was het donker eer ze... en als ze niemand trof die haar wilde chaperonneren tot aan de standplaats van de koetsiers, dan... God, wat een toeren moest een dame uithalen, niet? wanneer haar de middelen ontbraken. Enfin, als ze binnenkort rijk was, kon ze zich laten protegeren door haar trouwe, knappe livreiknecht, en wie weet nam ze dan ook wel een lijfwacht van honderd kilo in het vierkant.
Het was even zoeken eer ze de deur had gevonden. De huisnummers stonden onduidelijk aangegeven. O ja, hier moest 't zijn. Zo te zien was het een deur waartegen veel gewaterd was. Met een vies gezicht trok ze aan de schel.
Ze werd opengedaan door een conciërge, maar hij begeleidde haar niet naar boven, de botterik. Dacht zeker, door haar kleding, dat ze een of andere volksmeid was. Hij gaf haar niet eens een lantaren mee, zodat ze op goed geluk haar weg moest zien te vinden in het halfduister van trappen en gangen met deuren die niet van elkaar te onderscheiden waren.
Het scheen nog duur te zijn ook, om hier te wonen. Onbegrijpelijk. Zo'n donker hol en als je pech had ook nog een pot herrie voor je deur. De hertog van Orléans wist wel hoe hij zijn huurders moest beduvelen. Het waren natuurlijk - net als Mlle Frey - allemaal onnozele provincialen en buitenlanders die pas in Parijs waren aangekomen en dachten dat dit hier het grote leven was. In een paleis wonen, guttegut, maar de courtisanes waren hier hoeren en het lakeiengespuis diende Bacchus, het pieste en kotste 's avonds stomdronken je stoep onder.
Verdorie, waar was dat verdomde appartement! Mlle Frey moest het natuurlijk zelf weten als ze hier wilde wonen, maar een beetje clementie met de gasten had er wel vanaf gekund, vond ze.
Ah! gelukkig, daar kwam al iemand aan. Dat was tenminste iets.
‘U komt voor de vergadering van de Société patriotique de la bienfaisance et de... O nu zie ik het, alala! c'est voos! Bon soi-oir, ma chère... comment allez-vóus?’
Het was die rare weduwe Gobin. Hm, snel naar binnen voordat ze aan haar bleef vastzitten. Dat mens ging maar door als je pech had. Ze stond ongetwijfeld op de gang nieuwe slachtoffers op te wachten omdat binnen iedereen haar al had afgepoeierd. Etta lachte haar allerliefst toe, maar zorgde ervoor niets te vragen, haar geen gelegenheid te geven om...
| |
| |
‘Ma chére, zal ik je jas...’ ‘Neenee zeg!’ zei Etta, onbedoeld kortaf, ‘die houd ik liever aan, als je het niet erg vindt.’
Wel nam ze haar bonnet af en deed ze op de tast haar haren goed.
Mlle Frey kwam op haar afgevlogen. Wat een kind was het nog, dat verbaasde haar elke keer weer. Een echte ingénue, deze Lépoldine. Een schatje hoor, ook om te zien. Je hield je hart vast, als je aan de wrede wereld dacht waaraan dit tere schepseltje weerloos was overgeleverd. Geld genoeg, daar niet van, maar o! zo...naïef. Zo was Etta op die leeftijd nooit geweest. Dom en onvoorzichtig, dat wel, maar nee, naïef, dat had niemand van haar kunnen zeggen.
‘Madame Etta, wat ben ik blij dat u er bent!’ Mlle Frey klapte in haar handjes van plezier.
‘Zo lief kind!’ Ze pakte het meisje bij beide handen vast. ‘Wat een beeldig japonnetje heb je aan! En je salon... het ziet er hier werkelijk schitterend uit hoor!’
‘Vindt U? Ik vind ze anders verschrikkelijk, die afgedankte meubeltjes. Ze stinken ook nog, zo muf, zo óud. Bij ons thuis in Brno hadden we -’
Dat was waar ook, ze kwam helemaal uit... verdorie, nu was ze die plaatsnaam weer vergeten.
‘U luistert niet!’
‘Jawel liefje, jawel. Ik denk alleen even na. Ik was er nooit op gekomen om Parijs te vergelijken met... hoe-zei-je-ook-alweer? o ja Bureau.’
‘Nu bent U bóós. Ik zie het heus wel!’
‘Nee, helemaal niet. Je moet alleen -’ Nog veel leren, bedoelde ze. Etta had bij zichzelf besloten haar een beetje onder haar hoede nemen.
Het meisje kende niks in Parijs, moest na drie, vier straten al de weg vragen naar haar eigen huis, stel je voor. Ze zat hier dan wel met haar twee oudere broers, maar dat was eerder een straf dan een zegen. Etta gaf er geen cent voor, voor dat stelletje. Hoewel, hun geld, daar viel niets op aan te merken. Maar verder -? Ze schenen te zijn gevlucht voor de Oostenrijkse politie. Tenminste, dat verkondigden ze zelf. Maar er werd ook beweerd dat de twee broers agenten van de Keizer waren. Junius en Emmanuel noemden ze zich, maar ze heetten anders. Ze waren trouwens officieel ook geen Frey gedoopt. Als ze al gedoopt waren. Ze schenen namelijk Israëlieten te zijn. Schönberg of Schönfeld. Zoiets was het, dacht ze. Soit! Wat kon het haar schelen.
De opkomst was bescheiden, zo te zien. Etta telde zeven aanwezigen, zichzelf incluis. De weduwe Gobin, natuurlijk, op de gang. En verder de stille leden: Mme Dujardin en haar spichtige dochter Anne-Sophie, de hardhorende oude vrijster Delacaille die al twee jaar een vlag voor de club aan het borduren was - ook nu had ze haar broddellap weer bij zich! - en hoe-heette-ze, hun uitgetreden nonnetje,
| |
| |
nou ja, ze noemden haar altijd zuster Ursuline. Hm, met dit stelletje ontketende je geen revolutie. Maar goed, er ontbraken er nog een paar. Waar waren de marktvrouwen van de Hallen bijvoorbeeld, Christine Collard en dingetje... Madeleine Cléton? Enfin - het was aan de vroege kant, de drukte kon nog komen.
Mlle Frey had heus haar best gedaan. Ze had een keukentafel, netjes afgedekt met een laken, als bestuurstafel ingericht en met allerhande stoelen drie rijen van vier plaatsen elk geformeerd, teneinde de salon op een echt vergaderzaaltje te laten lijken.
‘Denkt U dat het genoeg plaatsen zijn?’ Mlle Frey zocht ongedurig haar aandacht, als een jong hondje dat steeds tegen je opsprong. ‘Anders kan ik mijn domestique naar beneden sturen, we mochten van meneer Jacques in het café net zoveel stoelen halen als we nodig hadden.’
‘Ik weet het niet, lieverd. Jij hebt de invitaties verstuurd, dus... Maar het zal wel genoeg zijn, niet?’
Etta merkte dat beetje bij beetje de verantwoordelijkheid op háár werd afgeschoven. Natuurlijk, als voorzitster én oprichtster viel haar vanzelfsprekend de leiding toe. La direction, wel te verstaan. Zij bepaalde de richting, ze leidde de géésten. Hoeveel stoelen er... en wanneer de koffiekopjes geserveerd dienden te worden, ja hola, dat zocht Mlle zelf maar uit hoor! Toch wilde ze het onwennige gastvrouwtje niet te hard vallen. Het was waarschijnlijk de eerste keer dat ze iets organiseerde, hier in Parijs dan, niet in... nou ja daarginds in dat nare koude wolvenland van d'r.
Toch werd ook zijzelf er nu nerveuzig van dat de opkomst zo mager was, juist nu het aanbieden van de petitie aan de Assemblée op de agenda stond. Ze had er al contact over gehad met de secretaris, M. Aubert-Dubayet. Maar verdorie, er stond nog niets op papier, laat staan dat het verzamelen van de handtekeningen was geregeld.
‘Nou, laten we maar meteen beginnen,’ riep ze daarom ongeduldig.
‘Nu al!?’ Mlle Frey schrok zich een ongeluk.
‘We gaan beginnen,’ echoode de weduwe Gobin.
Ook Etta schrok er nu van. Moesten ze met dit zootje aan de slag? Zonder Christine en hoe-heette-ze, Madeleine? Die konden tenminste iets, bijvoorbeeld een petitie organiseren.
De dames rommelden zich inmiddels naar hun plaatsen. Mme Boudin, mét haar naaldwerk, natuurlijk helemaal vooraan, waar ze trouwens óók niks verstond, moeder en dochter Dujardin juist helemaal áchteraan en het nonnetje schuw aan de zijkant. De weduwe Gobin vroeg of ze aan de bestuurstafel mocht zitten, nu Christine er nog niet was. Ze vroeg het aan Mlle Frey, die op haar beurt Etta vragend aankeek.
| |
| |
Etta deed alsof ze het niet gehoord had en keek rond of ze haar papieren ergens zag liggen. Ze was er vandaag niet helemaal bij, dat ergerde haar. De Brusselse handelaren spookten haar door het hoofd, en dan Basire... merde, ze werd er gek van, alles kwam tegelijk op haar af en ondertussen moest ze hier... met dat stelletje idioten... in de Assemblée zagen ze hen al aankomen, zeg! Nee, ze moest echt wat meer aan de club gaan doen, op deze manier was het een... een modderschuit met de vlag van Mme Delacaille die nooit afkwam als... nou ja, in ieder geval... het werd een ramp zo langzamerhand.
De weduwe Gobin, niet in het minst gedérangeerd, zocht haar plaats op, pal vooraan natuurlijk, naast de dove Delacaille, die haar broddellap al had uitgespreid over haar schoot. ‘U bent al aardig op steek, hè?’ Ze sprak haar woordspeling met nadruk uit. ‘Wah-hat?’ ‘Op stéék!’ riep Mme Gobin nogmaals, keek tegelijk in het rond of misschien iemand anders haar hoorde. Het besje knikte verschrikt. ‘De vlag, dit wordt de vlag,’ legde ze uit.
Pas nu iedereen zat, namen Etta en Mlle Frey plaats achter de bestuurstafel en kon de vergadering beginnen.
Etta heette iedereen welkom en stelde de procedure vast.
‘Wordt er niet gezongen?’ onderbrak het mens Gobin. ‘We zingen toch altijd eerst?’ Daarbij keek ze opzij en naar achteren, op zoek naar bijval.
‘Ik hoor geloof ik iets op de trap,’ zei Mlle Frey.
‘Gezang?’ schamperde Etta, die vastbesloten was vanavond strak te leiden.
‘Neenee, ik -’ En ja hoor, de deur vloog open.
‘Christine!’
De weduwe Gobin ging staan en hief spontaan het Ça ira aan, dat echter door niemand werd nagevolgd, zodat het dwaze mens er na ‘Réjouissons-nous, le bon temps viendra-a-a..!’ gelukkig weer mee ophield.
Citoyenne Christine Collard scheen verbaasd dat de vergadering al begonnen was. Ze was overigens niet in haar eentje, achter haar aan kwam een onbekende jonge vrouw die meteen alle aandacht overnam - niet omdat ze iets zei, want dat deed ze niet en ook niet omdat ze zo mooi was, want dat was ze niet, vond Etta. Het was iets anders, het viel nauwelijks te definiëren wat het was en toch was het zo dat iedereen naar haar kijken moest en niet naar Christine Collard, die uitlegde dat ze eerst... en toen... waarna... en vervolgens wilde -
‘En hoe heet de aspirante, als ik vragen mag?’ Etta onderbrak ijzig. Ze was in haar hart dolblij een nieuw lid te mogen verwelkomen, oordeelde toch dat ze terughoudend diende te blijven, ergerde zich ook aan de ontstane wanorde.
Nu trad de onbekende naar voren, drukte Christine definitief op de achtergrond. ‘Ik ben de burgeres Claire Lacombe, om U te dienen.’ Ze zei het zonder de gering- | |
| |
ste aarzeling of twijfel, alsof ze ervan uitging dat iedereen haar reeds kende en het uitspreken van haar naam slechts een formaliteit betekende.
Een merkwaardig krachtige verschijning, dacht Etta, met een klein beetje afgunst waar ze zich zelf nog niet bewust van was, zelfs niet toen ze begon te mijmeren over de indruk die deze vrouw zou maken wanneer zij met een petitie aan de balie van de Assemblée verscheen - een rol die ze toch bij voorbaat zichzelf had toegedacht! Etta zag voorlopig alleen het belang voor de club. Deze burgeres Lacombe was sans doute iemand die in het openbaar kon spreken, dat merkte je meteen. In een zaal maar ongetwijfeld ook op straat. Moest je eens zien hoe Christine, toch een pittige tante, naast haar, nee áchter haar, helemaal wegviel!
Ze moest nog oppassen dat ze als presidente zelf niet weg ging vallen.
Gelukkig was ze volgens de statuten nog de baas, en daar wees ze dan ook op, op de statuten. De aspirante kreeg van haar gelegenheid om in het kort haar aanmelding te motiveren, diende echter, in afwachting van de confirmatie, zwijgend de rest van de vergadering bij te wonen.
Dit stuitte op onverwacht verzet. ‘Zouden we niet liever luisteren naar wat ze ons te zeggen heeft?’ riep Christine tot de aanwezigen. Achterin werd heftig geknikt door moeder en dochter Dujardin. De weduwe Gobin stond zelfs dreigend op: ‘Ja laat die vrouw toch uitpraten!’ Mlle Frey, naast haar achter de bestuurstafel, probeerde voorzichtig: ‘Madame, is het niet verstandiger -?’ Mijn hemel, wat een toestand!
‘Ik mag hier óók nooit wat zeggen! Mag er hier soms nooit iemand uitpraten?’ tierde de weduwe Gobin voort, handig gebruikmakend van het plotseling ontstane machtsvacuüm.
‘Silence!’ Etta sloeg, bij gebrek aan een voorzittershamer, met haar vuist op tafel. ‘En Mme Gobin, gaat U alstublieft meteen weer zitten. Dit kan zo echt niet hoor, we moeten ons wel een beetje blijven gedragen, niet?’
Hierna zat er niets anders op dan het woord te geven aan Claire Lacombe, die weldra alle harten stal met haar innemende voordracht waarin de retoriek van de eenvoud overheerste en het theatrale slechts werd aangewend wanneer de dramatiek van een bepaalde wending dit onvermijdelijk maakte.
Ook Etta was onder de indruk, moest ze toegeven. Vooral toen Mlle Lacombe sprak over de Jacobijnse leuze ‘Liberté, Fraternité, Egalité ou la Mort’ en repliceerde dat hier toch stellig niet mee bedoeld kon zijn dat de vrouwen massaal dienden te sterven. ‘Welaan, dus waarom zijn wij dan níet vrij, níet gelijk en waarom mogen wij niet de zusters zijn van onze broeders?’
Er werd door de dames heftig van nee geschud. Nee, niemand begreep waarom dat niet mocht.
Toen de spreekster klaar was, werd er lang en luide geapplaudisseerd, ook het
| |
| |
besje Delacaille liet na verloop van tijd haar vlag met rust om mee te kunnen klappen. Christine Collard werd helemaal rood van trots. En Mlle Frey, naast Etta, stráálde - met die grote onnozele bruine ogen van d'r. De weduwe Gobin haalde het zelfs in haar hoofd om te gaan stáán en, alsof ze net de slotacte van een opéracomique had bijgewoond, ‘Bravó!’ te roepen. Met haar harde, schelle stem, zodat iedereen zich een hoedje schrok.
Etta liet het gaan, wachtte rustig het moment af dat zij het woord kon nemen.
Er was iets wat haar verhinderde zich direct tot Mlle Lacombe te richten, zodat ze besloot om tegen Christine te zeggen wat ze eigenlijk tegen de ander zeggen wou.
Ze dankte de citoyenne ‘namens alle aanwezige leden, denk ik’ voor deze ‘aanwinst voor de club’. Evidemment, ze onderschreef in grote lijnen wat de spreekster zoëven met al haar geestdrift en toewijding had bepleit, had toch ‘enkele kleinigheden’ waar zij gaarne op wilde wijzen.
Er trad een vijandige stilte in, Etta voelde het wantrouwen op haar loeren, ging toch voort.
‘Christine, vind je niet dat je vriendin enigszins doordraaft, wanneer zij, pleitend voor gelijke rechten, eist dat het voor vrouwen een plicht hoort te zijn om wapens te dragen en oorlog te voeren wanneer het Vaderland wordt bedreigd?’
De aangesprokene raakte in verwarring. Was dit een vraag waarop een antwoord gegeven diende te worden of -? De weduwe Gobin had dergelijke overwegingen niet. ‘Ik vind helemaal niet dat ze doordraaft! Wie vindt dat ze doordraaft, mag nu haar hand opsteken.’
Etta keek verstoord haar kant op, ging toen verder.
‘Zie je wel,’ riep Mme Gobin, ‘niemand steekt haar hand op! Niemand!’
‘Ik wil de nieuwe én de oude leden erop wijzen,’ zei Etta met een strenge blik in de richting van de weduwe Gobin, ‘dat de Société patriotique de la bienfaisance et des amies de la verité is opgericht om de vrouwen met géést te wapenen en niet met geweren.’ Merde! Geweren!, schoot het door haar heen, zestigduizend stuks. Ze had een gevoel alsof ze al bij haar thuis lagen opgeslagen. Maar ze herstelde zich meteen. ‘Als Mme Gobin zo graag wil leren schieten, nietwaar, dan staan haar hier in de stad andere verenigingen ten dienste, niet? Ze zou zich dan bijvoorbeeld kunnen aansluiten bij een zekere demoiselle de Méricourt, hier meen ik welbekend, die in bepaalde kringen furore schijnt te maken door met twee pistolen...’
Hierop begonnen er een paar te giechelen. Etta dacht nog... maar begreep tot haar schrik dat ze... En toen de weduwe Gobin honend in de lach schoot, besefte ze - definitief te laat - dat ze zich volstrekt belachelijk had gemaakt. Het bloed steeg 'r naar het hoofd. Iedereen wist dat Basire en die vervloekte Méricourt... ‘Het is inderdaad bij de leden bekend,’ jubelde Mme Gobin, ‘dat Mlle de Méricourt sommigen
| |
| |
onder ons een lesje kan leren in het...’ hier nam ze de gelegenheid om parmantig rond te kijken, ‘in het hanteren van geschut.’
Het vernederendste was nog dat uitgerekend dit domme mens triomfeerde. Er schoot door haar heen dat háár man zich onder het gras liever door de maden liet pijpen, maar dat werd geen bon mot. Nee, haar haat was te dof om de woorden te laten glanzen, en het moment ontglipte haar.
De hele vergadering ontglipte haar. De gastspreekster, bewust van de indruk die zij had gemaakt en waarschijnlijk ook enigszins gekwetst door het dédain waarmee Etta haar rede had genuanceerd, nam meedogenloos over.
Inmiddels was de schemering ingetreden, alles werd grauw en flets. Twee bedienden van Mlle Frey hadden de kroonluchter laten zakken en waren bezig de kaarsen aan te steken. Etta keek verdoofd naar de lichtjes die opvlamden, luisterde afwezig naar het kristallijnen getinkel.
‘Zusters!’ ging Mlle Lacombe onverdroten voort. ‘De Vrijheid is té belangrijk om haar alleen aan mannen over te laten. Gelijk Antigone niet aan Kreon kon gehoorzamen daar zij aan een hogere waarheid onderworpen was, zo hoeven wij vrouwen niet te buigen voor wetten die niet voor ons zijn gemaakt.’
Mlle Lacombe sprak rustig, wetend waarheen haar woorden gingen voeren. Ook Etta wist waarheen dit voerde - naar de chaos en de verwarring, naar de... de onbeschaafdheid. Maar ze durfde niet te interrumperen, ze voelde hoe dit alles zo ver... zo oneindig ver van haar verwijderd was.
‘Te lang hebben wij de mannen gesmeekt. We hebben ook geëist, maar ons eisen bleef een soort smeken. Thans is het onze plicht te nemen wat ons toekomt.’
Mme Gobin knikte heftig op de voorste rij en ook Christine Collard, die nog steeds náást de spreekster stond, keek alsof ze het allemaal zelf had willen zeggen. Maar de andere toehoorsters leken te aarzelen: te lang te bescheiden geweest, te lang al blij geweest met een beetje, en dan nu ineens... alles? Ze wisten waarschijnlijk niet eens wat dat was, alles.
‘Opstand,’ vervolgde Mlle Lacombe, ‘betekent opstaan. Laten wij opstaan tegen...’ Ze raakte op dit punt even in verwarring daar Mme Gobin inderdaad ging staan, waarna ook moeder en dochter Dujardin aarzelend overeind kwamen. ‘Opstaan tegen de onderdrukkers, tegen...’ Nu ging iederéén staan. Zelfs Mme Delacaille legde haar handwerkje opzij.
‘Wel, ik zie....’ De spreekster was de draad even kwijt.
‘Claire bedoelt,’ viel Christine haar bij als een trouwe adjudante, ‘dat wij niet meer moeten afwachten, maar gewoon moeten meedoen. Dus als de contra-revolutionairen ons aanvallen vanuit Koblenz, dan moeten wij niet thuis gaan zitten, maar...’
| |
| |
‘Met onze steun kunnen we de legers van de Vrijheid verdubbelen!’ riep Mlle Lacombe, weer hersteld. ‘Als wij vrouwen ons bewapenen is het vrije, democratische Frankrijk onverslaanbaar! Machtige vrouwendivisies aan de Rijn zullen de tirannen van de reactie verpletteren...!’
Het enthousiasme van de beide spreeksters sloeg niet echt over. Sommige leden waren alweer gaan zitten.
Mlle Frey keek Etta van opzij aan, vroeg toen met haar argeloze meisjesstemmetje: ‘Eh, ik weet niet of ik dat wel zo'n goed idee vind hoor. Ik zie mezelf nog niet zo gauw... in een leger.’
‘Maar dat hoeft ook helemaal niet, kindje,’ zei Etta. Ze moest eens weten dat ik heimelijk in de wapenhandel... dat ik, als ik wil, een hele armée... De gedachte hieraan gaf haar een merkwaardig gevoel van macht, en ze vervolgde met een glimlach op haar gezicht: ‘M'n lieve, de geachte citoyenne spreekt over kwesties die niet aan de orde zijn, niet in deze vergadering en zelfs niet in de nationale Assemblée. Dus als zij over oorlog...’
‘Het wordt oorlog, dat weet iedereen!’ riep Mlle Lacombe. ‘Behalve,’ voegde ze er aan toen, ‘bepaalde dames,’ ze spúúgde het woord uit, ‘die in salons...’
‘Nu is het genoeg!’ Etta stond op vanachter de bestuurstafel. ‘Ik wil U erop wijzen dat deze club tot doel heeft de vrouwen op te voeden tot beschaafde burgeressen, niet tot... tot onruststooksters of... bent U nou helemáál...! tot marketentsters! U hebt zich maar aan de regels te houden, en de regels schrijven voor dat U verder zwijgt. Anders...’
‘Anders wat?’ vroeg Mme Gobin.
‘Anders laat ik U uit de vergadering verwijderen.’
‘Mij?’ vroeg Mme Gobin.
‘Ja, en U ook.’
Net nu de voorzitster de touwtjes weer strak in handen dacht te kunnen nemen, werd de aandacht grof verstoord door een rumoer van buiten dat plotseling alles overheerste. Verschrikt, en ook nieuwsgierig, stond iedereen op. Er werd gedrenteld, men wilde -, men wist niet -. Het leek wel of er beneden onder het raam iemand werd vermóórd. Nou... in deze dagen, je wist maar nooit. Wanneer zelfs de dames om het bloed van oorlog krijsten, zoals hier in deze salon, nou, dan kon je alles verwachten. Mlle Frey stond al bij het raam, sensatiebelust, met Christine, Mlle Lacombe. ‘Wat is 't?’ klonk het. ‘Kun je zien wat 't is?’
Ook Etta wilde weten, was opgestaan, vond toch dat ze zich moest inhouden. Ze was voorbeeld, zocht dat tenminste te zijn.
Het raam knarste open, meteen loeide een massa mannenstemmen binnen, boosaardig en bot. De kaarsen van de kroonluchter, die nu bijna helemaal ontstoken was, flakkerden onrustbarend. De twee bedienden probeerden verschrikt hun werk
| |
| |
te beschermen tegen de wind die binnentochtte. Niemand lette op hen. De jonge vrouwen, die naar buiten leunden, raakten geagiteerd, wendden zich tot elkaar, zweepten elkaar op. ‘Zie je dat?’ C'est Cloots!’ ‘Qui est-il, Clootz?’ ‘Cloots, tu ne le connais pás?’
Mijn God, dacht Etta, díe idioot. Anacharsis Cloots, de zelfbenoemde Orateur du Genre Humain en ci-devant Jean-Baptiste Baron von Gnadenthal, door hemzelf ontpruist tot Val-de-Grâce. De prediker van de wereldrevolutie had zich zeker weer eens een gehoor gekocht - van zijn vaders geld! Etta kende hem niet persoonlijk. Gelukkig niet, dacht ze vinnig. Toch, nieuwsgierig, ging ook zij een kijkje nemen niet bij het geopende venster waar iedereen samendrong, maar apart, achter gesloten glas.
De Afgevaardigde van de Menselijke Soort en Spreker der Mensheid was op een tafel geklommen en probeerde boven het woeste gejoel uit te komen. Om hem heen twintig, dertig ruwe jonge kerels met bekers bier en wijn, morsend, zuipend. Hij had ze natuurlijk allemaal moeten trakteren, anders had hij daar helemaal alleen gestaan op het terras van café de Foy. Er werd gefluisterd dat hij niet Venus maar Pylades vereerde... bah, wat een vuiligheid! Welaan, dan kon meneer de achterdeur zijn lol op met dit gezelschap.
Ineens verstrakte ze. Zag ze daar niet... Basire? Het was in een flits geweest - als een opduikend woord, een vertrouwde naam op een pagina vol drukletters. Maar nu ze zich bewust van hem geworden was, vond ze hem niet meer terug. Was hij doorgelopen, naar binnen, het café in? Ze had vanavond met hem..., nee, ze had niet met hem afgesproken, dat was niet waar, maar ze hoopte dat hij... Misschien zat hij bij Foy op haar te wachten, wilde hij haar verrassen.
Ondertussen ging er beneden een gejuich op. Twee kerels hadden de Afgevaardigde van de Menselijke Soort van zijn podium getrokken en hesen hem nu op de schouders. Het scheen hem niet te deren, hij had zelfs nog zijn beker wijn in zijn hand en vervolgde, toen hij stevig zat, zonder hapering zijn betoog, niet in het geringst verward door de commotie die hij veroorzaakte.
De vrouwen achter het raam waren zo geoccupeerd door het mannelijke schouwspel daar beneden, dat ze niet meteen merkten dat er ook kerels naar boven waren gekomen. Iedereen was veel te opgewonden die beroemde Pruisische miljonair eindelijk eens in het echt te zien. Dus het gebonk en gestommel in de deuropening... de zware schoenen, de zware stemmen... Het was de dochter Dujardin die alarmerend begon te gillen, als een duimnagel die over een zinkplaat werd geraspt. Paniek natuurlijk, al was het vooral paniek om de paniek.
Etta, er niet helemaal bij door de gedachte aan Basire, keek verstoord op. Wat was dit nu weer?
| |
| |
Het waren, zag ze, de broers van Mlle Frey die de onbeschaamdheid hadden om... met een stel companen nog wel... hier binnen te komen vallen. In het flakkerende licht van de neergelaten kroonluchter zagen ze er angstaanjagend uit, hun koppen grimmig door het clair-obscur, hun schaduwen overhuifden groot en vlerkerig muren en plafond. Hoe haalden ze het in hun hoofd om hier... In een vergadering van een vrouwenclub! De bruten. Alsof het hier een... een café was! Chabot was erbij, zag ze, en die andere... hoe heette-die-ook-alweer? Een of andere dichter scheen-ie te zijn. En Basire, schoot het door haar heen. Ze had hem zoëven zien lopen, hij was vast met deze kerels... Maar Basire was er niet bij.
Mlle Frey ging direct op haar broers af. ‘Junius,’ ze zei het smekend bijna, als een teleurgesteld kind. ‘Ach toe, Junius... waarom dóen jullie dat nou? Jullie hadden nog zo beloofd... hè nee toch!’ ‘Maar zusje, wij wónen hier!’ zei Junius lacherig, en keek naar zijn broer, Emmanuel, die er schaapachtig bij stond, met een flauwe grijns op zijn pestgrage kop.
Van buiten kwam nog steeds geschreeuw. Een van de bedienden dribbelde geergerd naar het venster, om het te sluiten. Ze wilden de brandende kroonluchter ophijsen, maar met die tocht van buiten... De grendel ging knarsend toe. En opeens, afgesloten van buiten, werd de sfeer in de kamer dof, benauwd, beklemmend. Alsof ze samen werden opgesloten, met die brutale kerels. Elkaars lucht moesten ademen, tot één... lichaam werden samengedrongen.
Etta deed instinctief een stapje naar achteren, snakkend naar afstand, bewegingsvrijheid. Die kerels waren zo gróót, zo grof, ze namen zoveel plaats in. Afschuwelijk gewoon!
Mlle Frey werd zonder pardon door haar broers opzij gezet. Ze liep achter hen aan, trok Emmanuel aan zijn arm. Die schudde zich los. Het was op zijn beurt Chabot die háár... Die schurk zou het toch niet op dat onschuldige ding voorzien hebben? De broers scheen het niks te kunnen schelen. Junius liep handenwrijvend op de dames af, die schrikachtig bijeengedreven stonden en niets durfden te zeggen - zelfs de nieuwe heldin van de club niet, die zoëven nog zo onvervaard... Mlle Lacombe stond er heel bedeesd bij nu. Jaja. ‘Machtige vrouwendivisies aan de Rijn,’ dacht Etta er met tevreden venijn achteraan.
De bedienden hesen voorzichtig de brandende kroonluchter op, elkaar corrigerend, stille aanwijzingen gevend. Het licht zwom door de ruimte.
‘Zo, laten we eens gaan kijken wat ons zusje voor ons heeft meegebracht!’ Junius deed het woord, Emmanuel beperkte zich tot een geniepig grijnzen. ‘Eerwaarde Chabot, ouwe kapucijner, grauwe dondererwt, kom 'ns hier!’
Etta kon het niet helpen: ze móest de hele tijd aan Basire denken. Dat de deur straks openzwaaide en hij... Ze wist dat ze - als voorzitster! - allang had behoren in
| |
| |
te grijpen. Dit was geen vergadering meer natuurlijk, het liep volledig uit de hand. Maar op de een of andere manier deed ze niks, wilde ze nog eventjes afwachten of inderdaad Basire... Ze had hem gezien, tenminste, dat dacht ze.
Haar besluiteloosheid kwam haar overigens niet slecht uit: ze zou op dit moment bij god niet weten hoe ze in zou kunnen grijpen.
‘Dames! Eh, ik bedoel burgeressen!’ Hij zei het gniffelend, die Junius, die vuilak. Je merkt dat het joden zijn, dacht Etta. Of Oostenrijkers, qu'importe?’ ‘Burgeressen, opgelet! De geachte afgevaardigde François Chabot, gekozen door het departement Loire-et-Cher, is een groot voorstander van vrouwen, eh vrouwenzaken.’ De gebroeders Frey konden hun lachen niet houden. ‘L'affaire des femmes..., wel enfin, François, vertel het hun zelf maar.’
Chabot maakte een afwerend gebaar, fluisterde Mlle Frey iets in het oor. Ze kon het niet verstaan, boog haar hoofd in zijn richting. Hij was inmiddels echter afgeleid door de afwachtende blikken. Etta zag zijn verwarring. Ja, ze wist het zeker: hij had het voorzien op Léopoldine. Merde, ze moest dat kind waarschuwen.
‘Jazeker,’ zei Chabot aarzelend, ‘ik ben...’ Hij had duidelijk geen zin in de rol die hem nu door zijn vrienden werd opgedrongen. Zou hij sentimenteel zijn geworden, die vuile smeerkees? Zo kende ze hem niet, zo... prudent.
Mlle Lacombe schuifelde stilletjes op haar toe en zei tussen haar tanden: ‘Mevrouw de voorzitster, wordt het geen tijd om... We zijn toch aan het vergaderen?’ Etta, zonder haar aan te zien, knikte geïrriteerd.
‘Kom op, François, je bent toch niet verlegen?’ riep Junius Frey. Hij had zich bij voorbaat verkneukeld over Chabots gereputeerde vuilbekkerij - ditmaal temidden van dames nog wel! - en dreigde nu een beetje teleurgesteld te raken.
Chabot liet zijn blik onrustig rondgaan, alsof hij ergens een tekst zocht. Plotseling keken ze elkaar recht aan, Etta en hij. Te laat! dacht ze nog. Ze sloeg haar ogen neer, maar voelde hoe hij naar haar bleef kijken. Bah, wat een nare man!
‘Ik ben inderdaad...’ zei Chabot. ‘Maar wanneer de dames écht een man zoeken, dan verwijs ik hen liever naar mijn collega, de geachte afgevaardigde Claude Basire, gekozen door het departement Côte-d'Or, die nu helaas verhinderd is daar hij andere verplichtingen is aangegaan.’
De gebroeders Frey stonden erbij te grinniken, en ook die andere - de Egelantier, ja zo heette hij, Fabre d'Eglantine.
‘Misschien zijn er onder U thans die vrezen dat de geëerde Basire dus niet altijd klaarstaat voor de vrouw en haar noden...’ Etta kleurde onder haar maquillage. ‘Ik kan u echter verzekeren dat hij op dit moment, beste dames, en petit comité overleg voert met niemand minder dan de heldin van de Brabantse Opstand, la belle Liégeoise oftewel de fameuze Mlle Théroigne de Méricourt. Dus -’
| |
| |
Op dit moment werd zijn betoog afgebroken door... O jee! De bedienden wilden nog -! Maar het was al gebeurd voordat iemand -! Pas op! Godverdomme! Weg! De kroonluchter suisde... Kwam met een doffe klap, en ook iets van een zucht... Niemand had tijd gehad om een stap opzij te doen, iedereen bleef aan de grond genageld alsof er van hogerhand heel dwingend ‘Stop!’ geroepen was.
Wonderlijk, ondanks de klap waren de meeste kaarsen blijven branden, hun spookachtige schijnsel vormde een theatraal effect waar het geschrokken gezelschap ademloos naar stond te kijken.
Au feu! De bedienden, als eersten bekomen van de schrik, trokken razendsnel het tapijt weg, wierpen het over de gekapseisde kroonluchter heen om het vuur te verstikken.
De twee ondergeschikten waren de enigen die iets ondernamen. Niemand verroerde zich verder, niemand zei iets. En toen de twee na hun kordate optreden voorzichtig opkeken, weifelend tussen schuldgevoel en voldaanheid, waren ze verbaasd alleen nog duisternis te zien - alsof het geanimeerde gezelschap dames en heren van zoëven plotseling was weggevaagd en er van hun schitterende aanwezigheid niets was overgebleven dan wat onduidelijke schaduwen tegen een donkere achtergrond.
|
|