De Revisor. Jaargang 25
(1998)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Christine D'haen
| |
[pagina 51]
| |
ElohimHij steekt, de geblinddoekte, mij in het vlees,
en door het vlees de geest; toch niet te zien
de steek, alleen heet, wegend mij, geen bloed,
gepijndheid, ongemeenzaamheid voorgoed.
Wie wil het? Dit visioen zo onvoorzien,
de ziel gegrepen door de stervensvrees.
Mijzelf is waar? Heel weg, heel leeg. Daar is
geen wereld. Ik in mijn afwezigheid
zo blijf, die volstroomt met zijn meerderend zijn.
Herworden wereld geeft hij mij, gemis
gewin. Hoe mooi altijd uitdijend tijd
en ruimte die hij leert, oneindig brein.
Hij is hier ook, een overal waarin
hij is is alles, daar is alles vol,
ik volg hem maar, laat mij gedwee zo mee.
De kern van vlees een open offer-snee
(de vinger ligt erin), bloed welde, zwol,
doordrenkte mij de ziel, die dronk de zin:
Zijn lichaam tarwe en wijn, hij geeft het mij.
De nacht rond zilverblauwe ster zijn oog,
samengesteld uit elke stem zijn stem.
Over de gruwel van de wereld legt hij licht
de glimlach van het graan van zijn gezicht.
Zijn gang wat voortgleed, kroop, sloop, sprong en vloog.
De stervenden sterven schoonheid in hem.
Door mijn gedachte ontvouwt zijn hij en zij.
| |
[pagina 52]
| |
Hoe bleef u dan zo ver, zo weg, mijn Al?
Hoe liet u mij ontzijnd, u ongehoord?
Zijn Woord ontving ik, ik bevlezig het,
wij maken u, ons Al, met alfabet,
(dienstmaagd), dat u geschiede naar uw woord.
Hij wandelt rapend halm en rank in 't dal,
niet bent u ongedacht op aard geweest.
Liefde onthief u, Liefste, uit het beest.
|
|