De Revisor. Jaargang 25(1998)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Ludwig Hohl © Suhrkamp verlag [pagina 30] [p. 30] Antoine de Kom narrenkout dit raam: dit zicht op de zinniastraat is minder en minder vaak dan ooit begin het begin van een indruk die vervagend heeft bestaan ik zie een geel en gesloten veel te open raam op de zinniastraat en dit raam is zo leeg als blanker zwarte spiegel zich vulde meer dood dan lovend: ik voel dat het fout gaat sta voor dit raam aan de straatkant en duik in een wolk rond vliegend glas en ik pas als een rijm op mezelf net voordat ik mijn lijf zag het was zo vergaan dat ik minder en minder dan ooit het begin van een beeld had van zicht op de zinniastraat [pagina 31] [p. 31] wat zijn je voeten wit je tanden zwart en al die zebrahoeven in het zand dat hier niet lag of ligt wat zijn je voeten nat je tanden bloot en al die zwarte vingers op de wand die hier niet stond of staat wat zijn je handen bruin je nagels blauw en al die striemen op je ziel die hier niet was noch kwam wat zijn je lippen bleek je woorden doods afkomstig uit een tijd waarin men koopwaar was pas op: er is nog taal die ontketenen kan mits jij jezelf wegwast tot dit verpletterende dit [pagina 32] [p. 32] dit dode langs de rode weg ligt rimpelig dat dode raadsel langs de stoffig rode zwelt er schrompelend de dode langs dat rode stoffig dode aan de weg waar niemand gaat? een rode brik daar gleed en stond en stokte omgevallen nu in roder stof en wielen malen zachtjes rond en draaien na nog even en daar viel een dameshoed verschoten stro op rode grond en heeft geraakt een hoofd een hoed een hoofd elkaar bekend van donker weten als het overjarig oeverbos waar schilderijen huizen en de neger met zijn bont en blauwe handen elke dag nog pleisters plakt hij is uit haar hij strijkt en streelt steeds weer haar rimpels glad en voert haar bleke stijve vingers langs de randen van het omgevallen doek waarop een hoofd en een hoed van stro elkaar verklaren van het rode rood van stof en doder overwoekerd stof vergaren [pagina 33] [p. 33] hoe te vangen dit herhalen deze zeer houten kathedraal de beuken halverwege dichtgegroeid elk raam een lege kas hoe hout als steen verpulverd is termieten hun bol nest hebben gebouwd om wat niet meer te vangen was een houten engel met bazuin die bijna viel valt schallend haast in bijna val terwijl hij net niet meer maar wel vooroverbuigend is twee vleugels die jeukend steken door een dichte massa zwart jij engel bent je molm in achteloos gebaar waarmee je door je golvend haar jezelf steeds verder wegstrijkt ja tot wolken stof: waar blijf je toch? [pagina 34] [p. 34] en kruip ik weeklaag kriebel salueer vannacht en zie al wat verdween dit kaf korps zwarte jagers kan weer draven deinen zij en walsen mallemolen doe hun dansfeest doe onnozelen slaan toe met fles noch taffia sloop ik door huis en tuin hun kronkelende schimmen na gaf ik hun namen nu ik gras heb uitgerold het vuur gedoofd de dode hond tot leven aaide salamanderlijven aan hun losgeruk- te staarten lijmde dan zo'n rode haan neerkwakte tussen deur en beerput: kraaien ging de haan naar de maan een passievrucht iets eetbaars lucht van amandelen hier uchten geesten rit- selende bladeren het wiegend bruin en groen dit luid gefluister is een heel zacht fladderen van kleine vogels die soldatenoren eeuwen volgen langs kordon & pad hun mars ik ga door huis en tuin hun gangen na nu ik een rode muts afzet is maanlicht morgenschemer [pagina 35] [p. 35] keer maar in mij terug nu het warmer aan het worden is zwaaiend kind. achter een raam het kind dat klein verdriet weg asemde en met zijn vinger schreef op de beslaande ruit en vorst: ijsbloemen kregen kleur fel rood als op de lippen van een wit gezicht en bruiner weer dat zwartste wit gestalten papa mama tante die en die ze zwaaien naar het raam en wijken terug terwijl de tuin nog heet is en het groen almaar meer vergeelt de vogels blauwer glinsteren een slang stilligt waar zand heel even kraakte: verse sneeuw [pagina 36] [p. 36] wat zou je liever nog als hij weer stout van wurgen praat wat zou je liefst nu hij twee knopen in je sjaaltje legt je was zijn zwartste vrees maar nu heeft hij je sjaaltje teder gladgestreken en je kleurt als hij zich opwindt & het op rolt als een kleine glibberige boa lostrekt met zijn witte duimen en dan vertwijfeld jou ziet ik doe niets en ben zo schuldig als je sjaaltje onschuld zelve of is zoiets onschuldigs lus nóg liever zo gemeen dit staren van een slang die na een dag of wat met tong en schub over je waakt? [pagina 37] [p. 37] er zitten scheuren in je handen zeg je dat je bent gemaakt van een geheim het wit en blauw verhitte zwart dat werd tot hand en nog een witte hand en blauwe mouw de hand die zwaait die woof en toch bewogen werd er zitten barsten in je stem en wat je zei was wit en blauw en wat dat was ging als een zwarte pop van hand tot hand je bent het negatief de witte negerin de nar die met de rechterhand zichzelf loslaat: een rinkelend en zwart klein popje wit dat zotter handjes schudt waarin een krans van spelden steekt [pagina 38] [p. 38] je slaapt je droomt van slaap alleen en dan streek er een vogel neer de vogel slaap die zweefde door je duisternis streek neer en streek zijn veren glad en groef een kuiltje in je kussen en sliep in tussen je handen die elkaar tussen de witte lakens zwartend vonden de twee zwijgenden toen was er ruisen dat al razend bulderen geworden is en dat je bijna heeft gewekt: een rode ibis waakt nog roerloos op je lakens als de ochtendzon bekoeld een slapende opwekt een die nog in de middaghitte rilt Vorige Volgende