een bekrompen, kleinburgerlijk milieu. Daar kan geen kinderziel tegenop. Geminachte kinderen worden wraakzuchtige volwassenen.
Ten tweede: van mij mag Oek de Jong Hermans best op levensbeschouwelijke gronden onderuit halen - geen enkele auteur is heilig, de literaire canon is niet ideologievrij, Merlijn is ter ziele. Maar waarom hij in een succesvolle schrijver per se een zielige mislukte filosoof wil zien, is mij een raadsel. Hermans is volgens De Jong een liefdeloze logisch-positivist, zo'n typische mannelijke, rationalistische intellectueel voor wie het denken de hoogste realiteit en de hoogste waarheid vertegenwoordigt (De Jong p. 21). Maar een auteur die de mens een ‘eeuwig bedrogene’ noemt, de wereld een chaos, de werkelijkheid onkenbaar, de taal niet in staat om contact te maken met de realiteit - die klinkt niet precies als een nuchtere, kille positivist, ook al noemt hij zich om de haverklap zo. Eerder als een Schopenhaueriaan, of als een existentialist vlak nadat hij Wittgenstein gelezen heeft. Natuurlijk, Hermans was verliefd op machines en op natuurwetenschap, hij noemde de mens een chemisch proces - maar in interviews legde hij uit dat de wetenschap weliswaar ‘werkt’, maar toch slechts het oppervlak van de wereld ordent en niet meer dan een ‘accident’ is. Literatuur is ook een poging tot ordening, maar dan puur subjectief. Dat klinkt allemaal niet erg intellectualistisch; eerder nogal emotioneel. Het lijkt me hier om een wereldbeebd te gaan waarin niet de almacht van de ratio, maar juist de beperktheid ervan centraal staat. Je vindt zo'n mix van wetenschappelijk materialisme en filosofische radeloosheid behalve bij Hermans en Schopenhauer ook bij Nietzsche, bij moderne denkers als Sartre en Camus, en met wat goede wil zelfs bij Wittgenstein en in het postmodernisme. Ergens in de vorige eeuw is de vanzelfsprekende correspondentie tussen denken, taal en werkelijkheid gaan wankelen. Sindsdien zijn wij niet meer thuis in het universum, de hemel is leeg, het denken is dakloos geworden, en dat resulteert in angst,
verwarring, chaos, paranoia, eenzaamheid: allemaal emoties die wijzen op een verlies, op een permanent gefrustreerd verlangen om ergens thuis te komen. Niet toevallig zijn dat precies de emoties waar Hermans' werk om draait.
Ten derde: Adorno heeft ooit gezegd dat het in onze tijd een kwestie van moraal is om je thuis niet thuis te voelen. Hermans' instelling kan niet doeltreffender getypeerd worden. Hij voelde zich in het Nederland van de geestelijke wederopbouw niet thuis en zijn allergie voor geborgenheid, autoriteiten en valse sentimenten maakte hem een genadeloze criticus van de culturele en politieke restauratie die zich in die naoorlogse periode voltrok. Terwijl de natie zich zo gauw mogelijk als een gelukkig gezinnetje probeerde te hergroeperen, stond hij knorrig aan de kant. Met zijn ontluisterende visie op bezetting en bevrijding functioneerde hij decennialang als ons nationale morele geweten, en in retrospectief heeft hij op alle punten gelijk gekregen. Het is opmerkelijk dat Oek de Jongs knusse zondagschoolmoralisme hem blind heeft gemaakt voor wat misschien wel het belangrijkste aspect van Hermans' schrijverschap is.