Jan Kuijper
Hemelvrees
Gelooft Oek de jong in de hemel? Hij zegt het niet met zoveel woorden. Dat is een beetje jammer, want wie een anti-metafysisch, materialistisch wereldbeeld als dat van Willem Frederik Hermans wil aanvallen, overtuigt meer wanneer hij er een ander wereldbeeld tegenover stelt dan wanneer hij, zoals Oek de Jong, probeert te reconstrueren hoe dat wereldbeeld is ontstaan. Op zeer gewaagde wijze concludeert hij uit enkele volstrekt niet realistische, laat staan autobiografische verhalen tot een soort jeugdtrauma's; vervolgens stelt hij dat op zulke ‘Kernerlebnisse’ antiek psychologisch jargon) de schepping van een bepaald wereldbeeld wel moet volgen; hij voegt er een argument aan toe dat eigenlijk een heel andere kant op wijst, namelijk dat Hermans op schoolse, onoriginele wijze andermans wereldbeeld overneemt - en meent dan aan de conclusie toe te zijn dat wij zo'n wereldbeeld niet serieus hoeven te nemen. Het enige inhoudelijke argument dat hij hanteert is een gemis aan liefde en wijsheid; maar wat de liefde betreft blijkt hij er zich alleen maar aan te ergeren dat Hermans die niet uit de lucht laat vallen, dat hij er oorzaken en drijfveren achter zoekt, terwijl de wijsheid die De Jong in pacht heeft neerkomt op een soort blijmoedige levensaanvaarding, het bekende puinhopen zien en zingen van mooi weer.
Geloofde Willem Frederik Hermans in de hemel? Oek de Jong suggereert zelfs dat hij er bang voor was: zijn muze was immers de harpij Horror Coeli, en die naam betekent angst voor de hemel, angst dus voor alles wat aan de materie ontstijgt, voor wat aan de rede ontsnapt. Afgezien van de vraag of aan een enkel jeugdgedicht zo'n waarde mag worden gehecht (we moeten Oek de Jong natuurlijk zijn retorische kunstgrepen gunnen), lijkt het me dat hier sprake is van twee misverstanden. Ten eerste betekent coelum weliswaar hemel, maar vooral in de betekenis van uitspansel; horror coeli is dan ook de naam van een ziekte, het is de irrationele, obsessieve angst dat het hemelgewelf naar beneden komt en alles verplettert. Ten tweede bevestigt Oek de Jong dat hij Hermans' werk alleen maar heeft gelezen als de illustratie van een door hemzelf bepaald en beperkt wereldbeeld: al het vroege werk en ook nog een goed deel van het latere onttrekt zich in veel sterkere mate aan de macht van de rede dan dat van Hermans' (en onze) tijdgenoten. Het meesterwerk De God Denkbaar Denkbaar de God mag zelfs een kras voorbeeld van het surrealistische automatisch schrijven heten; het feit dat het tegelijkertijd de consequentie vormt van