| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
Zes gedichten
David (Gian Lorenzo Bernini)
De bergpaden af, bergaf naar de hel.
Daar staat in het dal Goliath de spotter,
de gehelmde, maar bergafwaarts moet.
Er zijn twee stilstaande legers.
Die zijn er altijd, net als in de film.
Hun wil staat in hun aderen stil
als drakenbloed. En ook staan stil
de beken boven de stenen, de wolken
aan de zonovergoten drijvende hemel.
In haar laatste nacht, de uren voordat
zij stierf, tikte Willie de goede kat
‘kill’ in op mijn kleine stille machine.
Massa's reuzen leiden tot maar een.
Een miljoen elektronen kookt één explosie.
Zwijgende katten spreken één woord uit.
Misschien ving hij dat op, David,
in het keteldal, in het stille dal
waar de haat schetterend weerkaatste.
Je slinger rechts, je stenen links
en met twee handen de marmeren slinger.
Je ogen dichtgeknepen als je mond.
Tegen de dozijnen grimmige spotters,
hun bekken als snoeken open en dicht,
klappende, vale ziekte in hun ogen.
| |
| |
Haal hard uit en slinger de stenen.
Hij die verordonneerde ‘Kou. Ondergang’,
Breek, breek zijn ogen, dood hem dan.
Dat zijn lafheid in gruzelementen valt.
Zijn doodskreet weerkaatst in de bergen.
Leeuw en beek weer slapen en stromen kan.
1598-1680
Galleria Borghese, Rome
| |
| |
| |
De Mozes van Michelangelo in de San Pietro in Vincoli in Rome
Het marmer stroomt van hem af als van een woudreus.
Aan het vertoornde hoofd, als een aambeeld waarlangs
boomwortels afdalen, gekamd door vingers, ontspringt
het tweetal hoorns, dat zegt: Door Gods licht geraakt.
Nu druk je de knop in, en koud licht raakt hem aan,
in zijn nis, dichtbij de glazen urn met de ketenen
van de apostel, zo wonderbaarlijk bevrijd. Zijn blik
is afgewend; hij zag het land dat hij niet mocht zien.
| |
| |
| |
Laaglandse hymnen
Grote beuk
Hij is het zwijgen rechtop de hemel in;
de wind, de hitte en regen hieuwen zijn stam
en takken, zijn wortels als houten fonteinen
wellend uit de bronnen. Alle seizoenen
krijgen kwartier, hij is het opgetaste
korte en lange jaar, in de zomer fluistert
nog de witte sneeuwjacht in zijn blad en bronzen
herfst omarmt stormend zijn schors in de meimaand.
Toen de bleke, felle bliksems kwamen die hun
harpoenen plantten in jouw hart en vier takken
woedend versplinterden, sapstromen dempten
die opstijgen wilden na de winter, wachtte,
grote beuk, achter je de kuil (doodkalm kraken
slaapt in het veld) slechts voor jou daar gegraven.
Barend Cornelis Koekkoek
(Middelburg 1803-Kleef 1862)
| |
| |
| |
De hazen
Each outcry of the hunted Hare
A fibre from the Brain does tear.
William Blake
Ik kwam over de velden van het niets
waar de hazen draven en de kasten -
leunend aan tegelwanden - in laden,
linnen bewaarden en goudbronspoeder,
vast wel de geheimzinnige lading
van de scheepjes varend op de tegels
onder een blauw zeil naar woudzoom en kust
waar één worden scheepje, haas en jager.
De goudbronzen hemelen van de herfst,
gespannen tussen ijle woudzomen,
dolen rond als de dappere hazen.
Omdat zij vos noch jager vrezen, zal
- o steden op wacht - onder de linden,
in de eeuwen altijd hun glans bestaan.
| |
| |
| |
Twee lantarens
Oog en hart in de twee lantarens aan de muur
van de ruifrijke hoeve - waar de paarden aten
en de postiljons onder 't teken van de hoorn -
zagen de weg bij filigraan van landen, kusten
op geen kaarten te vinden. Zonlicht, hagel en
stuifsneeuw werkten als ijlende cartografen;
land zee en weer land, drijfzand grond, beken
stroomden. Zandweg verhardde en bleker 't rijk.
In het blekere rijk nu gezichten oog en hart.
De werelden zonder de lantarens die ijl gesmeed
koninklijk dag en nacht, zagen al wat er vloog,
lachte en rende op de weg, wie er aankwamen
en uitstapten op de weg. Oog en hart onder de
ogen en harten - geen koeriers - op een andere weg.
| |
| |
| |
Les espions (Henri Clouzot)
Achter mosbegroeide muren, ijsgroene achterdocht
het park, waakte het landgoed over zijn inscripties
in stenen, zijn goede uren. Zeven ocarinaspelers,
Kafka's kleverige landmeters, doorwaadden als saters
de gazons, alle gasten waren spionnen, alles was daar
van krijtwitheid gemaakt. Klikspanen koks en doktoren,
niemand meer veilig in dit slot, speciaal gebouwd voor
wie, zeven grendels op zijn nek, nog een achtste vond.
Er was een wijdvertakt oponthoud gaande, al te stremmend
voor de maanovergoten gazons en de inwoners onder
hun daken. Licht als vlindervleugels de wijsjes
van de ocarinaspelers, maar het grind in de oprijlaan
knarste hard. Rijzige nieuwe vleugel vol ondermijning
waaruit grijpgrage regens zich lenig verspreidden.
|
|