de licht. De jongen merkte niet dat zijn moeder telkens opnieuw een laken over hem uitspreidde en even de rechteroorschelp van zijn bezwete hoofdje wegtrok.
‘In bed is mijn zoon een woelwater!’ fluisterde Japetos en rolde met zijn ogen. En opnieuw hielden de slaven even op met krabben en slaan.
Op een dag werd het kind wakker met de smaak van asse in zijn mond. Op de binnenkant van zijn wangen zaten kleine blaren. De dokter haalde zijn schouders op: ‘de dertiende kinderziekte.’ Zijn moeder maakte het voedsel vloeibaar en diende het Prometheus druppel na druppel toe. De blaren trokken weg, de smaak van asse loste op. En Prometheus legde zijn rechteroor opnieuw op de grond, slaagde er niet alleen in het ontkiemende zaad te horen, maar ook de vruchtbaarste delen van de grond te lokaliseren, enkel en alleen met behulp van zijn oorschelp.
Hij werd tegen zijn zin scheeloor genoemd, maar zijn moeder troostte hem met de gedachte dat alle uitzonderlijke mensen een afwijking hebben.
Af en toe kwamen de blaren opzetten, maar het kind leerde die te aanvaarden als een onderdeel van zijn lichaam.
Prometheus behoorde tot een volk van linkshandigen. Zo beweerde de volksmond: elke titaan is geboren met aan de linkerhand vijf lemetten in plaats van vijf vingers, daarom zijn ze zo moeilijk te bevechten. Onzin. Onder het vlees van hun vingers zitten kootjes. Elke zoon krijgt tijdens de eerste vijf levensjaren telkens een mes als verjaardagsgeschenk, maar dan wel een mes dat als een ring over de vingers kan worden geschoven. Door zelf te bloeden leert het kind de waarde kennen van het bloed. Pijn. Littekens. Tevens leert het dat de linkerhand voorbehouden is voor het gevecht. En gevochten werd er. Een titaan is op alles voorbereid. Zelfs als hij slaapt, kan hij onverhoeds met zijn klauw uithalen en weer verder slapen. Daarom is de rechterzijde van het bed voorbehouden aan de vrouwen.
Ook Prometheus liet zich niet onbetuigd. Japetos hield zich persoonlijk bezig met de opvoeding van zijn zoon, deelde plaagstootjes uit, weerde lachend het klauwtje af, deed alsof hij dodelijk gewond was. Tot de dag dat Prometheus onder de arm van zijn vader dook en vliegensvlug uithaalde, recht naar het gezicht, de weke plek, het oog. Eén millimeter voor de oogbol hield hij stil.
‘Genade,’ zei Prometheus.
‘...’
‘Ik hoor niets.’
‘Genade,’ zei Japetos.
‘Een titaan vraagt geen genade,’ antwoordde Prometheus en spoog op de grond.