‘Jij met je eeuwige verbeelding!’ zei Mirjam laatdunkend. ‘Je moet ons eens wat serieuzer nemen... een wat grotere verantwoordelijkheid gunnen. Wij willen ook wel eens een morele les uitdelen. Kijk, Nadine en ik zijn op dit moment losgebroken. Wij zoeken vergetelheid in de drugs...’
‘Ja,’ zei Lucien terwijl hij me een vunzige knipoog gaf. ‘En ik zoek vergetelheid in seks. Seks met ouderen, met jongeren, zelfs met leeftijdgenoten...’
‘En ik,’ zei de kleine Maud, ‘ben bij mijn geboorte al Debbie genoemd want in Iran hebben ze heus tegenwoordig allemaal westerse namen.’ Ze klampte zich vast aan het lange paarse gewaad van haar moeder.
Ik keek naar mijn personages, ik keek naar de personages die niet langer van mij waren omdat ze een eigen leven waren gaan leiden. Er knapte iets in mij. Ik liep op Lucien af en gaf hem een harde klap in zijn gezicht. ‘Wat denken jullie wel niet!’ siste ik dreigend. Het was doodstil geworden in de lage ruimte. ‘Wie is er in deze kamer eigenlijk de schrijver? Er is niets zo verachtelijk als een schrijver die machteloos achter zijn personages aanrent. Jullie hebben niets in te brengen in de verhalen waarin jullie mogen optreden. Knoop dat maar eens voor altijd in jullie zakdoeken. Jullie zijn er alleen maar om tot mijn verbeelding te spreken en tot de verbeelding van de lezer. Dát is jullie verantwoordelijkheid en geloof me... het is geen geringe taak, het is een mooi en nobel doel.’
‘Wij willen geen mooie en nobele doelen,’ zei Nadine en ze sprak ook namens Mirjam. ‘Wij willen anarchie, zinloos geweld, wij willen de welvaartsmaatschappij aan de kaak stellen...’
‘En ik wil de dochter van een Duitse SS-er zijn, ik wil met Greenpeace op stap gaan, ik wil het slachtoffer zijn van incest, ik wil desnoods een autobiografische rol vertolken... jouw vader heeft jouw moeder niet voor niets halflens...’
‘Hou je mond!’ beet ik de volwassen Maud Labeur toe. Ik rukte de sluier van haar hoofd. ‘Luister goed... en jij ook, Debbie...’ Ik probeerde de naam zo smalend mogelijk uit te spreken. ‘Jullie zijn niet meer en niet minder dan galeislaven, er zit voor jullie niets anders op dan precies te doen wat ik met jullie voorheb.’
‘Glijslaven,’ hoorde ik Lucien bijna dromerig zeggen. ‘Glijslaven... dat klinkt mij als muziek in de oren!’
‘Galeislaven,’ verbeterde ik hem woedend. ‘Jullie moeten roeien met de riemen die ik jullie geef... en als ik jullie als personages neerzet in een buitenwijk, in een huis met een tuin, in een veilige en saaie omgeving... dan staan jullie machteloos met jullie verlangens!’ Ik ging bij het raam staan en rukte de doek los. Er stroomde prachtig zomerlicht naar binnen. Ik voelde dat ik mijn overmacht terugkreeg en ik veranderde mijn toon in een overredende: ‘Zien jullie dan niet in,’ zei ik vol passie, ‘dat als je van verbeelding tot verbeelding kunt spreken... dat je je dan bedient van