Hester Knibbe
Voorwoord
Nadat ik via m'n schoolagenda werd overrompeld door de Nederlandse poëzie, was mijn grootste wens een gedichtenbundel. Ik kreeg hem voor m'n verjaardag: een groene, gebonden bloemlezing Dichters van deze tijd. Hoewel ‘van deze tijd’, waren de namen die erin stonden voor mij fossiel en met zoveel patina dat het kraakte. Ik rekende mezelf niet tot hun tijd: ik was jonger, ik was van de toekomende tijd. Niet hun namen interesseerden me, maar hun poëzie: die was van alle tijden, ook van de mijne.
Mij realiserend, behalve een mens van nu, een kind van het verleden te zijn, het kind van voorgaande dichters, vissers, mandenvlechters en tempelbouwers, probeer ik het dna van hun leven te ontcijferen om het mijne te leren spellen. Ook in het verleden had de mens de toekomst, en wie de toekomst heeft, heeft oorlog en vrede, het prozaïsche en het poëtische in alle gradaties en varianten. Door de eeuwen heen heeft wie wat te zeggen had al die zaken die het hart en het lijf raken, trachten te verwoorden in tongen en tekens van het eigen uur. Zo ontstond poëzie dansend rond de geringste vreugde, het kleinste verdriet en poëzie vuurtrappend door een wereldbrand, lyriek in gala, in vodden of met de billen bloot, hooggehakte verzen en verzen die zich op bergschoenen omhoog zwoegen, honkvaste en reislustige regels, het gedicht om het plezier van het gedicht en gedicht als protest, fluisterend, schetterend. Kortom, zo ontstonden vorm én vent: poëzie uit stof en mens gemaakt.
Alleen wat uit de mens is, zal tot de mens wederkeren: l'homme pour l'art pour l'homme. Een dichter moet dichten zoals een visser vist, de mandenvlechter een korf vormt, de tempelbouwer een onderkomen voor de ziel creëert: met z'n bestaan. Dat is een wet van alle tijden en windstreken. Zowel thuis als op reis kan men de uithoeken van de eigen geest verkennen om zichzelf en de ander te leren vernemen. Wie zo in zichzelf durft te wonen, weet in het meest individuele de ondertonen van het universele te laten meeklinken, emotie en chaos te sublimeren tot leesbare tekens en proporties. In een samenleving die op weg is naar een toekomst op en rondom de aardbol, besta ik. In een gemeenschap die is afgestemd op alle lengte- en breedtegraden van het menselijke, en haar rijkdom aan uitdrukkingsvormen en klanken koestert, wil ik bestaan. Te midden van die lyrische veelstemmigheid wil ik de poëzie schrijven, die mij op het lijf geschreven is.