De Revisor. Jaargang 24
(1997)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Willem Brakman
| |
[pagina 24]
| |
periode en de fenomenen die zich daarin voordoen. Aan een keuze ontkomt men niet en ik kies hier voor een standpunt in het hart van het Modernisme, dat van de immanente transcendentie, het uitgaan van een buiten de ervaring liggend maar het geheel toch bepalend verdwijnpunt, zonder ook maar een enkele maal af te dwalen naar wat voor gene zijde dan ook. Te kunnen zeggen: ‘Ik weet niet hoe de ideale samenleving eruitziet, maar een ding weet ik wel, zoals nú niet!’ en wel vanuit een inzicht in de werkelijkheid. Ook de kunst kan niet aangeven wat onder deze aardse verlossing moet worden verstaan, hoe die verzoening tussen geest en natuur (onder andere onze eigen natuur) eruit zou moeten zien, maar zij kan het tonen. Zij geeft geen nauwkeurige informatie maar laat het oplichten voor verrukte oren of vervoerde ogen. Dat is haar triomf, maar om het momentane ervan ook haar treurnis. Wie naar het juiste woord zoekt, zegt Heidegger, staart in de ruimte van de taal. Wie dan het juiste woord vindt, staat in de vreugde der literatuur. Taal die deze naam met ere draagt definieert haar begrippen niet, is als het ware een systeemloos systeem. Zij omspeelt het hierboven bedoelde met wisselende constructies en samenhangen tot zin en betekenis plotseling vonken. Over dit moment laat zich niet vervoegen, maar het verwerft zich juist daardoor de glans van objectiviteit en waarheid. Het is als het oplichten van een ster aan het firmament, een kort ogenblik om echter weer te verdwijnen achter de horizon. Het lijkt overdreven hier te spreken van een evidentie-theorie van de waarheid, maar ik heb meegemaakt dat een cabaretier zijn avond begon met een gewone zin over het bloemen kopen aan een bloemenkar en aan het eind van de avond in een prachtig gevonden afronding - echter in een totaal andere situatie - dezelfde zin gebruikte en daarvoor een daverend applaus kreeg. Opeens ervoer de zaal, duidelijk met dankbaarheid, hoe al het tussenliggende een vorm, een zin had gehad, een betekenis. Iets had al die tijd verborgen meegelopen maar toonde zich pas aan het eind, in een vervoerd moment. Het is wel duidelijk dat in de periode van het Modernisme de schrijver de pas aangaf, de lezer volgde, zocht, plooide, wikte en woog en toegang verlangde en hieraan wordt duidelijk hoezeer nu de rollen zijn omgedraaid. Het boeket van talenten waarover de huidige lezer zou moeten beschikken is verschraald, maar niettemin vertegenwoordigt hij als lezer een absolute norm, haast een dreiging, die van het aantal. Zijn bezwaren tegen de categorieën voornoemd, voor hem vervalend en muf riekend, zijn overduidelijk: te esoterisch, te hermetisch, te afzijdig, te veeleisend, eigenlijk de verwijten die deze kunstrichting altijd hebben vergezeld, maar waarin nu de dreiging is opgenomen dat wie niet meehuppelt tot de onaanraakbaren gaat behoren. Kunst is tot kunstindustrie geworden, tot het produceren van kunstwerken voor de massa waarvoor alle productiemiddelen worden ingezet, van mestbesmeurde varkenspootjes tot en met een atoomcentrale en de ruimtevaart. De productieverhoudingen zijn constructies, overgenomen uit de sport, de mode, de film, de reclame, de Hochfinanz. Een universum van galerieën, megatentoonstellingen, kunstboeken, expertises, vervalsingen, schandalen, rijzende en dalende koersen, pseudo-elites, | |
[pagina 25]
| |
nuffig neergedaalde goden, uiterst moeilijk te doordringen cercles, enkele goeroes en wat vage boventonen van de criminaliteit om het exquise te benadrukken. Zoiets is niet mogelijk zonder een afgestompt kritisch bewustzijn. Nagestreefd wordt een zich plooien naar het dictum van zwaarte, druk, het grootste gemene veelvoud, zoals blijkbaar Susan Sontag voor ogen staat die het welwillende, obsolete lezen waarin het durend kunnen hernemen van eigen overtuigingen is opgenomen als een kostbaar goed, een ‘interpretatief filisterdom’ noemt, een poging het bijzondere te veralgemenen, A door B te vervangen en van X te beweren dat het in waarheid Y betekent. Dat is ook zo als men op consumententoon (die altijd verongelijkt is) verlangt dat alles maar duidelijk behoort te zijn, informatief, een verwachtingspatroon zo gauw mogelijk ingelost, alles uiteraard realistisch is en een duidelijke verhaallijn heeft. De huidige receptie heeft geen tijd meer om zich met bedoelingen op te houden. Het raadselachtige gedicht ‘Mijn broer’ van Hendrik de Vries zou dan ook geen enkele kans meer maken, daar de dichter maar heeft mee te delen welk eind zijn broer leed. Wie de déluge (ach, werd er beter gelezen, en zou er minder worden geschreven...) aan boeken en dat wil dus zeggen biografieën en debuten in ogenschouw neemt, kan letterlijk zien, horen en ruiken hoe de huidige cultuur er een geworden is waarin het lezen de omzet in hoge mate hindert en daarom krachtig in regie is genomen: sterrendom, boek van de week, genie van de maand, de doorbraak van X, het ‘gemaakt’ hebben van Y, zo raadselachtig als natuurfenomenen en niet te vergeten het prijzenbeleid dat velen prijst maar nauwelijks meer onderscheidt. Massa is kit, cohesie, klomp en klont, zij denkt niet maar weegt, drukt, verdrukt, onderdrukt, dreigt. Achter de massa zit de massa die ronkt en bromt als een vloed waarin opeens kolken ontstaan, tijdelijke ordeningen: er mag weer worden gedicht! een nieuwe sensibiliteit is ontstaan! het innerlijke mag weer! de literatuur wordt weer ethisch! etc. Als dat niet postmodern is... Wie zal dit al omvatten, welk forum kan dit bijhouden? Gelukkig is er de grote cesuur, de Eeuwwisseling, de toekomstgerichtheid puur, het zo definitief voorbije van alles en dat geeft ruimte.Ga naar margenoot1 Na zo'n anderhalve eeuw van aanloopjes is de massa nu het absoluut nieuwe. Noemde ik in het bovenstaande de treurnis in de kunst om het slechts momentane gloren van de hoop, deze tijd kent al de positievere beelden: stoeten voorgeprogrammeerde bezoekers werken zich door de musea, zorgvuldig van iedere mogelijke eigen ervaring ontdaan middels kunstprogramma's, bandjes en folders en op het laatste moment nog een toelichting rechts naast de lijst. Of zij drommen het boekhuis binnen in de illusie daar een eigen keus te doen uit het zo ruime aanbod. Maar die is al elders en door anderen voor hen gedaan. Misschien zijn er ergens nog wat restanten zorg, nog net toereikend voor de verzuchting ‘de wereld is nu wel genoeg veranderd, het wordt hoog tijd haar te interpreteren’. Maar techniek en wetenschap ijlen voort, zijn een ‘Zijn an sich’ geworden waarin duidelijk pathogene trekken woeden. Het tempo van de vooruitgang, om dit woord maar eens heel losjes te hanteren, is te hoog en laat de mens die als tijdwezen nog ergens in wil wortelen | |
[pagina 26]
| |
vervreemd en ongelukkig achter met het bizarre gevoel dat de ratio wel een onmiskenbare zegen is, maar dat het toch ook eens om de mens ging en al die dingen en niet over de economischse groei sec, en sluiten maar. Een cultuur waarin dit eens wel centraal stond, wordt verwoest om een cultuur te propageren waarin een mensentype staat opgesteld waarvoor alles hebben niet genoeg is. Te beklagen zijn zij die zich in dat perspectief thuisvoelen en niet missen wat eens geest werd genoemd en waarin dat zo wonderlijke vermogen is opgenomen op zichzelf te kunnen neerzien en muurvaste eigen overtuigingen onder kritiek te stellen en te kunnen herroepen. Exact op dat punt begint een denken dat die naam met ere draagt, de rest is nevel. Dit zichzelf ter verantwoording kunnen roepen gaat teloor in het hoge tempo van deze tijd en wordt weer mogelijk gemaakt door een mensensoort dat zich nergens meer aan kan hechten: de wegwerpmens die en passant ook zichzelf in dat grote gebaar heeft opgenomen. ‘Betrachtungen eines Unpolitischen’ is een veel gehoond boek van Thomas Mann maar het mist geen adeldom van de geest. Bij alle rancune is het toch een nobel boek om de smart van een man die een tijd welke zozeer de zijne was, zag ondergaan en moest geloven in de komende. Een benijdenswaardig man om dit laatste, want dat kón toen nog. Nu verliest iedere politicus die ik zie lachen tijdens de uitoefening van zijn ambt op slag mijn vertrouwen. Lachen kan niet meer. De nieuwe cultuur is de smidse van de massamens, de mens die zich moet nummeren om zichzelf terug te vinden, die in vele gestalten oprukt, onder andere ook in die van de anti-massamens! Hij ontstaat uit de diep in de antropologie gewortelde noodzaak van een laag totaalniveau. Niet té laag, maar één dat beïnvloeding mogelijk maakt en zo de mogelijkheid schept de steeds toenemende bevolkingsdruk te overleven. Met onvermengde gevoelens zie ik onze cultuur overgaan in die van de bewustzijnsindustrie (het elders beschikken over ons vermogen om te kunnen oordelen en te beslissen), de kunstindustrie (als deze cultuur bevestigende) en de vermaak-industrie als men zo vriendelijk wil zijn deze onderscheidingen nog aan te brengen. Een samenleving, hoezeer de ratio en de daarbij horende techniek ook zullen groeien en bloeien, van hyperintelligente platneuzen. Een tijd genadeloos voor de enkeling, de enige hoop van velen. Het waarlijk nieuwe, eens de woonst der ware hoop, wordt tot een automatisme van schandalen, onthullingen en sensaties, de wanhopige speurtocht naar wat nog weet te schokken. Het woord doemdenken hier te gebruiken is een miezerig slimmigheidje de laatste der Mohikanen al het woord te ontnemen voor hij de mond heeft open gedaan. Ik die het woord zo ben toegedaan, hoop het eind der eeuw nog te beleven om mij dan op de grens op te stellen, mij eenvoelend met de gevangen vis die zich verloren weet maar zich het recht voorbehoudt te spartelen. Fraaier is hier echter een Cambronne op verloren post, uiteraard met de zon in de rug, die van pulp en wegwerpboek en met mijn schaduw voor mij uit. Ik zal dan een lokje haar uit het gezicht strijken, maar toch zo vrij zijn om te zien hoe daar mijn schaduw salueert. |
|