| |
| |
| |
Menno van Beekum
Zelftest/Avondrood
Was u de afgelopen twee weken uw belangstelling kwijt voor dingen zoals uw werk, hobby's of activiteiten waaraan u gewoonlijk plezier beleeft?
Ik weet het niet, deels wel, deels niet, en toch zeker al twee jaar. Wandelen doe ik nog wel graag. Robert Walser lag dood in de sneeuw naast het voetpad. En de laatste cd van Radiohead OK Computer, vind ik okee, hoewel ik soms ook een licht angstaanvalletje krijg van het synthesizergefreak, de kunstgeluiden zonder kloten, quasi-violen zelfs, zo soft wordt het dan, dan gaat ook de jankend passionele leadzanger mee de afgrond in van mijn oordeel en wordt John Denver.
Zijn vader was piloot en dus had kleine John als hobby ook piloot, met die meisjesstem.
Maar hij was wel piloot ja.
Pull me out of the aircrash pull me out of the lake I'm your superhero, jankt Thom Yorke (Radiohead).
Voelt u zodra u aan het werk wilt gaan, zeg maar voor het beeldscherm plaatsneemt, de onbedwingbare behoefte om te neuken?
Ja. Ja, ja, dwangmatig haast, ik wil dan weg hè, van het vergeefse gewil, te veel om te willen, ik moet kiezen uit wat ik allemaal kan willen en niets wil ik echt. Dat is nou verveling.
Dat is 1997, de Randstad, dat is in 55 geboren zijn, te laat te vroeg, dat ben ik nou.
Maar er was een tijd dat ik almaar ontdekte in de literatuur, steeds weer iets nieuws, wat een gouden tijd van belangstelling, wat een gretigheid. Na Old Shatterhand, Arendsoog, Bob Evers en de verzets- en olieboringshelden van P.J. Nowee, asjeblieft geen sprookjes, het ongecensureerd realisme van Wolkers' Kort Amerikaans seksscènes bij Rinus Ferdinandusse - knal de poëzie van de Vijftigers. Die gingen tekeer tegen bedwongen ouwe rijmelaars, in een taalexplosie, alles kon in de taal, ik begreep er vaak geen zak van, maar dat kon, wat een vrijheid en een lust in het maken, nieuwe woorden, nieuwe woordcombinaties, vreemde registerwisselingen, open het keurslijf syntaxis, ik was toen vijftien denk ik, 1970, Ummagumma van Pink Floyd op de draaitafel.
En toen, ik denk de winter van 73, kocht mijn vader voor mijn verjaardag, of voor
| |
| |
Sinterklaas, of Kerst, bij Boekhandel Paagman op het H. Ravesteijnplein te Rijswijk, tegenover het kantoorgebouw waarin hij sociaal verzekeringsadministrateur was ervoor zorgende dat de huisschilders van Nederland hun uitkering kregen bij vorstverlet, en daar werd hij depressief van, of van iets anders, we zullen het nooit weten maar dapressief werd hij volgens mijn moeder in navolging van deskundigen en derhalve zou ik het ook worden, later als ik groot was en ongeveer zo oud als mijn vader die nooit een boek las, alleen de zondagen stapels krant en Vrij Nederland of slechts broeiende zat in de stoel die steeds kraakte bij het verzitten en reiken naar het jeneverglas op het onderzettertje, van Gerrit De chauffeur vervleet zich (Querido 1973).
Wat een merkwaardig boek. Een nieuw genre, het had niet eens de aanduiding roman. De schrijver leek over zichzelf te schrijven, dat kon dus ook, zonder de omtrekkende verplichte figuur van het verhalen verzinnen, wat een ja, wat een tintelend gevoel van vrijheid gaf mij dat. En wat zagen de bladzijden er mooi uit, het leek dan wel een prozaboek, maar al dat wit zeg, de witregels tussen fragmenten van soms niet eens 1 regel lang. En er waren ook plaatjes in, kopieën van advertenties uit vakbladen. Een ook de stijl kwam niet louter uit de literatuur.
De poëzie van de Vijftigers en het proza van Gerrit Krol.
Misschien had ik daar wel genoeg aan. Misschien viel er daarna voor mij niets meer ontdekken. Misschien is alles daarna wel variatie op het bekende.
Nee, er is toch nog, toch nog minstens een belangrijk, een vermeldenswaard moment in de naoorlogse Nederlandse literatuur, en dat is het werk van J.F. Vogelaar. Die schatkamer ontdekte ik zo omstreeks mijn vijfentwintigste, met Raadsels van het rund (1978). Wat was de schat? Exuberantie, stilistische diversiteit, imponerend, virtuoos, oeverloos ingewikkeld bouwwerk van tekst. Tekst. Literatuur is tekst. En buiten de literatuur? Weer andere tekst, andere manieren van spreken (die je binnen de literatuur kan halen, als je zo'n vaardig, gevoelig stilist bent als J.F.). En buiten alle tekst, die godvergeten kakafonie, het niet te stuiten geouwehoer, buiten de stortvloed en het geratel? Tja, het raadsel.
De zogenaamde werkelijkheid.
En hoe zou dan wel de relatie wezen tussen ons geredekavel en dat waarover we het menen te hebben.
This is the point: die relatie is geen inhoudelijke maar een formele. Niet waar je zo'n beetje halfzacht naar verwijst, vat het even samen in je eigen woorden, maar de manier waarop je verwijst, de specifieke talige middelen die je gebruikt, de literaire, de vertelwijze, de techniek, het procédé, literaire productiemiddelen als pendant van de economische productiemiddelen in het theoretisch werk van Karl Marx.
| |
| |
De manier waarop is de werkelijkheid.
Wil je de wereld veranderen moet je de grammatica herschrijven ja toch (Nietzsche).
Tegenover de valse voorstelling van eenheid, het escapisme van de harmonie op alle fronten: deze roman heeft als thema de eenzaamheid van de moderne mens, alles hangt hier met alles samen, de pudding in hoofdstuk 1 komt in hoofdstuk zoveel terug als hersenkwab, het personage is het centrum van het verhaal, het verhaal heeft een plot, het raadsel wordt helemaal opgelost wees gerust, de schrijver heeft een goede stijl, aanhalingstekens openen en aanhalingstekens sluiten, je weet precies wie waar aan het woord is, er zijn grenzen en alles heeft z'n plaats, even wicht heerst en maatgevoel, het conflict.
Op zoek naar wat er juist niet in hoort. Maak een keiharde overgang, van melodieuze folkpop naar smerige hardrock, luister maar naar ‘Paranoid android’ van Radiohead.
Heeft u moeite met het verwerken van teleurstelling en tegenslag. Vindt u dat alles altijd goed moet zijn?
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
Dat zou ik almaar willen kunnen herhalen, steeds hetzelfde opgetogene, met haar verbondene, dat het duurt en duurt.
Ik herinner mij een scène uit Oek de Jongs Opwaaiende zomerjurken (1979) waarin de hoofdpersoon liggend naast zijn geliefde na het vrijen, in een treincoupé dacht ik, de verschrikkelijke dwang niet kan weerstaan om er toch aan te twijfelen of hij wel van haar houdt. Dat zoeken we op. Pagina 227-8: het blijkt een droom, de beschrijving van een droom, maar zo zou ik iets beschrijven wat werkelijk heeft plaatsgevonden, doet dat ertoe, wat ertoe doet is dat ik mij herken, verschrikkelijk, nog steeds herken, na bijna twintig jaar. Nina is gelukkig, ik voel me verplicht om gelukkig te zijn [...] Ik wil zwijgen maar spreek tenslotte toch [...] het eeuwige verlangen, de eeuwige ontevredenheid. Maar ik laat me ook ontglippen dat ik nooit verliefd op haar ben geweest [...] alles moet kapot. Het enige wat ik in feite wil is dat zij me ervan overtuigt dat het geen onzin is dat ik naast haar lig en dat ik gelukkig ben. Alles gáát kapot.
Om te huilen, om getroost te worden. Dat er minstens nog zo een is als ik. Daartoe, ook daartoe, worden er romans geschreven en gelezen, al meer dan honderd jaar en nog steeds, de meeste, de meeste romans gaan zo, in de trant van hetzelfde realisme dat ik bezig als ik de psychiater, of een nieuwe geliefde, mijn
| |
| |
levensverhalen vertel.
Identificeert u zich met wat u voelt en denkt en over uzelf vertelt?
Depressie en meditatie.
Men neme een hogere stoel, rechte zich, voeten plat op de vloer, dijen lekker wat uit mekaar, oogen dicht, en ademe diep in, tot in het bekken, tot in je reet, en adem zeer langzaam, zeer bewust weer uit. Alle ongedwongen aandacht bij het ademen. Je zal zien dat je binnen no time gaat zitten voelen en ouwehoeren - laat het lekker gaan. Als je het niet tegenhoudt schiet het voorbij, al dat voelen-denken en geflits van verhalen, je valt er niet mee samen. Er is een waarnemer, een die al die zooi op het scherm ziet vergaan. Bij de waarnemer zelf is het, geen taal, laat staan literatuur.
Als je dit te eng vindt, er een rode lamp met gerinkel mystiek of zo gaat branden, dan neem je, en dit is het vijfde grote moment in de naoorlogse Nederlandse literatuur, een gedicht van Hans Faverey (1933-1990), geeft niet welk, ik sla de Verzamelde gedichten open, het is bladzijde 245, het is uit de bundel Chrysanten, roeiers, het is het eerste van de reeks Hommage à Sapho, het is Een mens,. Binnen no time slaat het vocht uit mijn oksels en uit mijn ogen.
De eerste regel is Een mens,, daarmee is het gedicht opgenomen in de inhoudsopgave, het is de titel zou je haast zeggen, maar zeg het niet, wacht. De laatste regel is of iets.. Ertussen, even onder het midden, de regel Hier het zich ooit uitvond.. Doodkalm herschrijf ik de syntaxis. Even maar, voor de duur van een regel. Ervoor zijn mensen, een wolk, slangen, rotsen. Erna geen wilde dieren, of slangen, mensen, of iets.
Dus, om te beginnen wordt er gezegd dat er iets is, besloten wordt met te zeggen dat het er niet is.
Laat ik deze enormiteit maar eens wagen: het gedicht is zichzelf.
Hier het zich ooit uitvond.
Ach mensen daar word ik zo rustig van: hier ben ik, daar is het gedicht.
Het heeft niets over iets gezegd.
Uitgehuild, om het stervensgeluk.
Je hebt laten zien wat jou belangrijk was in de Nederlandse literatuur van de afgelopen decennia (1950-2000): Vijftig, Krol, Vogelaar, De Jong, Faverey.
Was er sprake van een ontwikkeling?
Ach nee, eerder iets wat zich ontvouwt, maar dat is hetzelfde, iets wat zich uitput, zijn mogelijkheden benut, niet als een kind dat steeds groter en sterker en wijzer wordt (in de ontwikkelingspsychologie).
Er is de grote hoofdstroom van het realisme, al meer dan honderd jaar, en nog wel honderd.
| |
| |
En vanuit de modernistische marge wordt daar steeds weer inbreuk op gedaan. Daar duikt steeds weer iets op wat verrast en verstoort.
Dat is ook al honderd jaar zo.
Ik ontdek iets wat er al is.
Schrijf een proefschrift over de relatie tussen de beweging van Tachtig en die van Vijftig.
Laten we zeggen dat het stagneert, dat ik stagneer, de laatste twee jaar, de laatste twee decennia. Dat ik na mijn kennismaking met het werk van Faverey in 1981 (Lichtval) geen ontdekkingen meer doe.
Dat kan aan mij liggen, dat is mijn gedeprimeerdheid. Die schijnt wereldwijd nogal toe te nemen. Net als incest. Is de toename het gevolg van betere meetmethoden, scherpere diagnostiek, grotere openheid over geestelijke of intieme zaken, psychotherapie, of van een cultuurverandering.
Is er een maatschappelijke oorzaak van depressiviteit?
a. Wat een depressie is, daar doen we een gooi naar (kijk al die verschillende diagnostische lijstjes maar eens na).
b. Kun je überhaupt een oorzaak aanwijzen voor sociale en psychische opmerkelijkheden.
Neen. We speculeren maar wat, bewijzen kunnen we niets, alleen verhaaltjes vertellen in een wereld waar roken de oorzaak zou zijn van vormen van kanker terwijl niemand het exacte verband tussen beide kent, wat we kennen is statistiek. Mooie metafoor.
Dat we zo weinig weten in een wereld van wetenschap, neem Dirk van Weeldens roman Orville (1997) er maar bij. Dat we, van onze generatie, echt nog veel skeptischer kunnen zijn dan de sektarische ouwelullen-verlichtingsadepten van de Stichting Skepsis die zogenaamd rationeel ten strijde trekt tegen kwakzalvers en zo.
Is in dit vacuum van zekerheid, dit open veld dat barstensvol staat: wat is het verband tussen de schijnbare feiten, einde twintigste eeuw, het actuele onderwerp depressie?
10 oktober 1997, Internationale Dag voor de Geestelijke Volksgezondheid - nationaal thema:... ! Bel voor het antwoord, de zelftest of advies de Hulp- en informatielijn van de Stichting Korrelatie.
De test geeft u geen uitsluitsel, wel een goede aanwijzing.
Het is in de Nederlandse literatuur.
In Oek de Jongs aandachtige kunstlievende autobiografische essaybundel Een man die in de toekomst springt (1997), een man die uit de depressie - bodemloze droefenis,
| |
| |
niet te stuiten verveling, de ondraaglijke pijn van ik vind dit allemaal zo niks dit - in het niets-doende, oordeelsloze, ikloze, sprakeloze van de mystiek springt.
In Van Weeldens Orville, aandachtig, liefdevol, vol, tegen het depressieve tekort van niet-weten en niet-verbonden-zijn een loflied op het ongeloof waarmee je elke morgen weer op stap gaat, ontdekking aan ontdekking schakelend, er is alleen maar meer, en ondertussen was je ongeweten toch al verbonden, via radiogolven voor mijn part, onnavolgbare energiestromen, Ja!
Depressie is het psychische antwoord op dat stagnerende, ontbindende kapitalisme van ons, dat al meer dan honderd jaar bestaat. Sinds Marx het ontdekte, als de productiewijze die al ons doen en niet-doen bepaalt.
Geld is wat bindt. Overal hangt een prijskaartje aan, dat bindt dus niet.
Geld maakt niet gelukkig.
Kapitalistische ontbinding: vandaag is dit in de mode, morgen dat, geld waard.
Hype = geld verdienen.
Primeur = geld verdienen.
Naderen we een grens, of is er sprake van consolidatie.
Er is een sociaal verzekeringsstelsel en pappa was hoofdredacteur van PvdA-periodiek Het Vooruitje, dat is wat er van de arbeidersstrijd geworden is. Had Karel niet voorzien, kon de toekomst niet voorspellen.
Wat er na dit kapitalisme komt weten we niet.
Is er nog wel iets na. Je weet het niet.
Het is er nu. Zoals zijn literatuur er is. Een literatuur dus die in honderd jaar niet spectaculair veranderd is.
De onzichtbaar geworden trucs van het realisme, je kijkt er zo doorheen naar de wereld zelf, en de inventiviteit van het modernisme dat met z'n fascinatie voor de literaire middelen werkelijkheidsillusie aantast.
Je kan denken dat het er voor WO 2 allemaal al wel was.
Multatuli, Gorter, Van Deyssel, Couperus, Van Ostaijen.
Het gevoel dat er niets nieuws meer te bedenken valt.
Klopt dat?
Het is de slogan van het zogenaamde postmodernisme.
Het klopt met de opvatting dat het kapitalisme zich consolideert.
En feitelijk is het toch ook zo.
Er wordt niets nieuws meer bedacht.
Er zijn trends, modes, hypes, maar die brengen niet iets nieuws.
Oude wijn in nieuwe zakken.
Is video nieuw nadat er al film was.
| |
| |
Is een tekstverwerker nieuw nadat er al een typemachine was.
Is typen nieuw na schrijven.
Steeds andere zakken.
(Geef mij een duurzame, noodzakelijke zak, of misschien wel geen zak.
Is snelheid dan beslissend of mobiliteit (vgl. Peter Sloterdijk, Eurotaoismus, 1989). We rijden ergens in de auto naartoe waar we vervolgens gaan wandelen.
Dat het steeds sneller moet, is al honderdvijftig jaar aan de gang.
Wordt de literatuur steeds sneller.
Is er zoiets aan te wijzen, stilistisch p.e.
Mogelijk.
Afbreken van de leugenachtige volzin.
In het algemeen niet denk ik, dat couleur locaalt en monoloog interieurt maar voort.
Fragmentarisch = snel. Of vertragend.
Depressief: ik ken het nou wel, wat zal ik nog willen, ik weet niks meer, alles is er al.
En wat er is voldoet niet, want moet anders, het moet nieuw. Geen pick-up, maar zoiets maar dan anders, ja! een compact disc player.
What is the fucking difference man, the real one.
Wat er is doorgrond ik niet, begrijp ik niet, zie ik niet helemaal, overzie ik niet volledig - zou ik wel moeten.
Er kan een zintuig zijn dat ik niet ken. Er kan een bewustzijn zijn dat ik niet ken.
Er kan iets achter zitten of onder: depressie is mislukte rouw, psychologie mislukte wetenschap. Alle taal is metaforisch, oeverloos zich verwijderend (Nietzsche, negentiende eeuw, huisfilosoof van ons kapitalisme).
Ik voel mij niet verbonden, ik mis de verbinding.
Tussen metafoor en metafoor.
Pappa en mij.
Alles kost geld, dat is de laatste bindende uitspraak.
Alles is er, maar.
What is the point.
The point is.
Het punt is al gemaakt.
a. De belangstelling voor het voetbalspel, het is wat het is, zal voorlopig nog niet verflauwen.
b. Het landschap is als een grond.
| |
| |
Ik grijp terug, herhaling is binding. Zoals er overeenkomst is tussen ‘De Groninger Veenkoloniën’ (Krol 1971-1972) en wat ik vorige week in de Westerstraat te Amsterdam nog kocht, verdomd het was veertien oktober en de sterfdag van mijn vader (kanker 1984), van Gerrit Krol: De kleur van Groningen (1997).
Het omslag is van een diep warm bruin baksteenrood, nagenoeg hetzelfde vuur als de Ploeg-gordijnen hier in huis, ik zou willen citeren uit het eerste verhaal gedicht geschrift, ‘De kleur van Groningen’ de laatste regels en regels wit:
Geen boer, want winter. Het land is leeg en schoon.
De dorpen liggen er duidelijk bij. Geen bomen.
‘De schemering wordt grijs en groot.’
Niet grijs, maar rood.
Rood gloeit alom de steen in het allerlaatste licht van de dag.
En wacht. Vervuld. Van leegte mogelijkheid.
Gelatenheid, van zoals de rivier stoomt naar de zee, is de bron van alle verandering (Taoismus).
|
|