| |
| |
| |
Russell Artus
The magic roundabout
In de jaren die volgden ontwikkelde Menno gewoonte de liedjes die hij hoorde oP radio en televisie aan elkaar te koppelen. Gewoon, in zijn hoofd. Of als hij neuriede bijvoorbeeld. Of floot of zong onder de douche of op het toilet. Voor hij het wist zong, floot of neuriede hij een nieuw liedje, soms van een heel ander genre, vaak ook uit een andere tijd, zonder de overgang gemerkt te hebben, en zo kon hij wel een halfuur doorgaan, steeds weer iets anders producerend. Hij deed het niet moedwillig, het gebeurde vanzelf. Pas toen hij wat ouder werd kreeg hij inzicht in het fenomeen, hoorde hij dat na een couplet van het ene nummer de solo van een ander paste, dat melodieën soms haarfijn op elkaar aansloten, instrumentale uitbarstingen vaak identiek waren qua tempo en stijl, en dat iets Zuid-Amerikaans goed voortborduurde op iets Engels... Hij begon singeltjes te sparen teneinde meer combinaties te kunnen maken en voor zijn vijftiende verjaardag kreeg hij van zijn moeder een mengpaneel, waarmee hij pas echt aan de slag kon toen hij een halve maand later een tweede platenspeler op de grond aantrof overwoekerd met pepernoten en marsepein. Doemde er plotseling zo'n aaneenschakeling van twee muziekstukken op, dan stoof Menno zijn kamer in om wat hij in zijn hoofd had gehoord door zijn speakers te laten weerklinken. Hij werd er heel bedreven in. Op het laatst besefte hij dat het een soort symbiose was van iets dat heel diep in hem zat - en dat hij voor zichzelf zijn ‘bron’ noemde - en zijn verstand, dat niet alleen de muziek moest onthouden maar ook nog moest zwoegen om het gehoorde zo exact mogelijk te reproduceren. Het lag voor de hand dat aan deze manier van muziek maken zijn toekomst geklonken zat. Hij zou hiermee verder gaan - maar discjockey worden, zoals bepaalde figuren op de radio, die tussen jingles en omroepboodschappen door meer wauwelden en geinden dan platen draaiden, daar voelde hij weinig voor, en ook het fabriceren van remixen
zoals de later fameuze Ben Liebrandt deed vond hij niets. Dat was voornamelijk knippen en plakken, kunstmatige overgangen creëren, het ging Menno net om de natuurlijke, die het ge-hoor niet tegen de borst stuitten, de spontane modulaties, en dat waren vaak totaal andere dan welke je op de radio hoorde of op speciale cassettebandjes die op school in omloop waren en werden verkocht in discotheken. Discotheken - dat
| |
| |
was eveneens een mogelijkheid; hij moest alleen te weten komen hoe het daar in zijn werk ging. Met het risico te verworden tot risee van het Cobbenhagencollege vroeg hij het aan een stel meiden uit zijn klas. Die waren verrast en zeiden niet goed te weten wat hij bedoelde met ‘doorstarten’ en ‘geforceerd geleuter’ en toen hij het had uitgelegd dat ze daar ‘nooit zo op letten’. Het kwam erop neer dat het verschilde van dancing tot dancing. Voor één keer besloot hij daarom te gaan kijken. Ondanks zijn leeftijd van zestien jaar voelde hij zich een kleuter toen hij met gefronst voorhoofd op een vrijdagavond in chique colbert en stropdas tussen uitbundige, lolmakende jongelui in vrijetildskleding stond tegenover een speaker zo groot als hijzelf, een glas cola in zijn hand, kuchend vanwege de rook, nu en dan een vinger in zijn oor duwend, het her en der aanwezige gegiechel ontwijkend, zijn ogen afkerend van drinkende groepjes en vrijende tweetallen tegen de muur, terwijl hij zijn gezicht onophoudelijk droogwreef met de mouw van zijn jasje. Wat hij hoorde stelde hem teleur: bijna uitsluitend dansmuziek uit de hitparade, volledig gedraaid, op het eind simpelweg overstemd door een nieuwe plaat, die, uit het niets komend, zich steeds weer aandiende als een donderslag. Niks geen naadloze overgangen. Geen onverwachte maar vloeiende wendingen. Toen hij de twintiger achter de draaitafels vroeg naar de reden van zijn muziekkeus begreep die hem niet. ‘Wat wou je dan,’ reageerde hij bits, ‘géén dansmuziek? In een discotheek? Jij hebt zeker een gaatje in je hoofd.’ En toen Menno aanhield iets milder: ‘Goed, ik dien me te houden aan de instructies van degene die deze tent runt. Alles tussen de honderdtien en honderddertig bpm. Uitsluitend disco-hits. Ik kan me indenken dat niet iedereen daarop kickt.’ Vrijheid, iets wat de echte freaks van belang achtten,
die had je niet veel in een discotheek, zei hij - en daarmee was ook dit idee voor Menno van de baan. Hij wilde zelf zijn show maken, zijn eigen baas zijn, en dat, realiseerde hij zich, kon je niet zolang je ressorteerde onder een of andere clubmanager.
Het gebeurde uiteindelijk, zoals zo vaak in zijn leven, vanzelf. De tennisvereniging hield op een winteravond een feestje voor een paar van haar leden en had iemand nodig die de muziek verzorgde. ‘Dat is iets voor onze Menno,’ had zijn moeder het bestuur laten weten. Hij had de apparatuur (twee platenspelers en een mengpaneel, zelfgebouwde speakers die het juiste vermogen aankonden) en hij had de muziek. Het ontbrak hem alleen aan een wat zwaardere versterker, maar als hij ja zei, beloofde zij, zou zij die bekostigen. ‘Iedereen atevreden. Goed?’
‘Nee, niet goed,’ protesteerde hij. ‘Ik wil niet dat jij die versterker betaalt. Zo'n ding kost minstens duizend gulden. En muziek... Zoveel singeltjes heb ik niet.’
‘Zorg ik voor.’
‘Hoe?’
‘Laat dat maar aan mij over. Er zijn nogal wat muziekliefhebbers lid van de club
| |
| |
Maak je maar niet ongerust.’
‘En licht? Wie zorgt er voor licht?’
Zijn moeder deed haar armen over elkaar. Een vleugje spot stroomde uit haar mond. ‘Iemand van het bestuur, lieverd. Peertjes. In allerlei kleuren. Hangen we in een vierkant. Gezellig. Moet je nog meer weten?’
Moest hij nog meer weten. Ja... Nee... Hij kreeg ineens plankenkoorts. ‘Ik weet niet of ik het wel durf voor zoveel mensen,’ zei hij.
‘Doe niet zo mal. Er komen er nog geen zestig. En iedereen heeft het straks veel te druk met elkaar om op jou te letten. Jij zorgt gewoon dat er non-stop muziek is, zoals je dagelijks doet in je slaapkamer. Dat is alles.’
‘Dat líjkt alles,’ zei hij als iemand die begrijpt dat de ander zijn klus vreselijk onderschat. ‘Ze hebben dan misschien geen oog voor mij, wel - neem ik aan - voor de muziek. Daar luisteren ze naar. En degene die de muziek regelt ís op dat moment voor hen de muziek, net zoals een programmeur voor de afnemer zijn programma's is. Een tennisser zijn spel en gedrag op de baan. Snap dat dan. Ik word straks beoordeeld aan de hand van de muziek.’
‘God, waar denk jij allemaal aan. Je moet het gewoon dóen. Je zult zien dat het dan reuze meevalt.’
Hij had het gedaan, en het was hem meer dan meegevallen. Snel had hij een bekisting getimmerd, een uit spaanplaten bestaande afscheiding waar hij zijn apparatuur achter kon verschuilen en die hij zwart schilderde met zilvergrijze schichten en cirkels erdoorheen. Met knikkende knieën had hij zich opgesteld in een hoekje in het clubhuis. Hij had de sfeer gemaakt met allerlei soorten platen: snelle, langzame, dans- en relaxmuziek. De gasten zelf had hij weinig aandacht geschonken, wellicht de reden waarom het hem zo goed afging; behoudens een paar foutjes hier en daar, die overigens door niemand werden opgemerkt, verzorgde hij een prima avond. Het was waar: de mensen hadden plezier in het geklets en gelach en gehang en geaai over elkaars rug en schouders, in het lopend buffet en de glazen wijn, zelfs degenen op het uitgespaarde dansvloertje in het midden van de ruimte leken meer acht te slaan op de personen tegenover zich dan op de muziek op welks ritme zij zich bewogen. Toch werd hij nadien overladen met complimentjes, en dat, zei hij tegen de voorzitter van de club, vond hij een beetje raar. Op al te stellige wijze (men had gedronken) werd hem uitgelegd dat dat helemaal niet raar was, dat juist als het níet naar de zin was geweest er blikken op hem zouden zijn geworpen. Nu kon hij het vergelijken met een voortreffelijke bediening in een restaurant: daarvan zei je ook niet al onder het eten dat die geweldig was, de handelingen zelf (het eten, drinken, converseren) getuigden daarvan. En had hij iemand bespeurd die zich niet vermaakt had vanavond? Nu dan, het was heus een groot succes.
| |
| |
Dat was het. Voor hij het wist kwamen er vervolgfeestjes van leden en vrienden en kennissen, hun zonen en dochters, van mensen die over hem gehoord hadden - plotseling verdiende hij geld, hij ruilde oude audiospullen in en kocht nieuwe, schafte zich spots aan en rookgeneratoren en nog meer singles, verhoogde zijn gage... en in minder dan drie jaar van hard werken beschikte hij over professionele drive-in-apparatuur verpakt in flightcases waarmee hij overal voor de dag kon komen zodat hij zijn zelfgemaakte beschot niet langer nodig had, loodzware met zwenkwielen uitgeruste kisten die hij eerst nog zonder rijbewijs met de auto van zijn moeder en later met rijbewijs in zijn eigen auto van zaaltje naar zaaltje reed in een aanhangwagen die hij had gekregen van zijn grootvader. Nu was hij het die zijn moeder alleen liet op vrijdag- en zaterdagavonden en haalde zijn moeder hem om zondagochtend uit bed voor het ontbijt. Zij was terughoudend enthousiast, het ging haar allemaal iets te snel, zei ze, liep hij niet wat hard van stapel? Als hij hier maar niet zijn beroep van zou maken, zij zou 's nachts geen oog meer dicht doen. Daarover kon ze gerust zijn, want Menno, die uit de radio in toenemende mate herrie en geweld ontving in plaats van muziek en uit de televisie zich voortdurend herhalend gefröbel en andere pulp, had voor zichzelf uitgemaakt dat de dag waarop hij zich te zeer zou moeten aanpassen aan zijn publiek met nummers waarvan hij walgde, de laatste dag zou zijn dat hij deze hobby onder de mensen bracht. Er werd al van hem verwacht dat hij continu de beste tien platen uit de hitparade in zijn assortiment had, en dat vond hij genoeg. Dat men hem ook nog eens kwam vertellen wannéér hij die platen moest draaien, dat pikte hij niet. Dat leidde hij zelf wel af, aan de stemming en animo op de dansvloer. Hij posteerde zich daarom op een podium van driekwart meter hoog, waarmee hij de afstand tot zijn publiek vergrootte en zo de mondelinge
communicatie tot een minimum beperkte - hij haatte het als men hem in zijn activiteiten stoorde met verzoekjes die altijd de verkeerde waren en het genot dienden van hooguit een handvol, en die het bouwwerk dat hij uit de grond stampte negatief beïnvloedden en soms zelfs onderuithaalden. Sketchjes, voordrachten, mensen die zich geroepen voelden om het bruidspaar of de jarige met dergelijke idioterie te verrassen, moesten dit ruimschoots van tevoren melden, zodat hij van de mogelijkheid gebruik maakte en in alle rust een cola nuttigde, wachtend op eventuele nieuwe ingevingen van zijn bron. Hij stond, en dat was het verschil met andere dj's, er niet als passief doorgeefluik in dienst van de opdrachtgever, hij stond er als artiest, iemand met een soort repertoire, en iedereen die niets van dat repertoire kende adviseerde hij dan ook eerst een uurtje naar hem te komen luisteren, want over zijn optreden viel niet te onderhandelen. Ofwel je hield ervan, en dan had je een puike avond, ofwel het was niet wat je zocht, en dan huurde je maar een andere deejay.
| |
| |
Anders dan hij vermoedde bleef die doemdag uit. Het eigenzinnige aan hem werd zijn visitekaartje en op een nacht in Oisterwijk gebeurde iets wat dat nog onderstreepte, iets wat hij een paar uur later in bed heel voorzichtig zou omschrijven als eenwording met de muziek en wat hem als discjockey nog populairder zou maken. Het gebeurde tegen het einde van een trouwfeest, rond halftwee. Zoals altijd stond hij achter zijn mengtafel, bezig met het opzoeken van de volgende plaat, toen hem iets merkwaardigs overkwam: een neiging te grijpen naar de bak met klassieke muziek. Nooit had hij zoiets ervaren, niet tijdens zijn werk, maar thuis evenmin. Over het algemeen bleef hij zijn bron trouw, en die had het vooralsnog nagelaten hem in contact te brengen met de composities van Bach, Mozart, Schubert Chopin, Beethoven en anderen, ofschoon Menno een aardige collectie in handen had. Kwam daar dan nu verandering in? Thuis zou hij zich meteen aan de neiging hebben overgegeven, hij vond het altijd leuk te experimenteren; maar een symfonie op een door alcohol gedragen feestje? Er waren grenzen, zelfs voor hem. Toch liet het hem niet los. Hij vroeg zich af waarom hij zo nodig al zijn platen en cd's van hot naar haar sjouwde als hij een deel ervan toch niet draaide. Zo had hij ook het werk van enkele hardrockbands bij zich en zelfs een tape van Dead Kennedys, oerdegelijke Amerikaanse punk die hij alleen in zijn auto afspeelde, slechts heel zelden, maar die hij als muziek zeker niet fout vond. Anderhalfduizend singels, duizend maxi's, honderden elpees en compact discs... wat had het voor nut die allemaal bij zich te hebben.
Voedsel voor de neiging. Twee platen verder, aan het begin van Donna Summers I feel Love was het inmiddels een tortuur zo pijnlijk, een drang zo onweerstaanbaar, dat voordat Menno besefte wat hij deed het zwarte vinyl van Richard Strauss al op de draaitafel lag: Salome, laatste aria, Ah, Ich habe deinen Mund gekußt. De elpee wentelde in de rondte, de naald zweefde erboven als een mes, wachtend op het juiste tijdstip om toe te slaan. Toen ving het aan. De naald viel, de schuif in het mengpaneel ging open. Menno luisterde niet door zijn koptelefoon waar precies hij de aria door de discohit van de negroïde zangeres moest laten horen, hij wíst het; hij controleerde de pitch niet, hij wíst dat de snelheid in orde was; hij speelde niet met bass en treble, hij wíst dat het hoorde zoals alles nu klonk, zoals hij wist wanneer de schuif weer dicht moest om Donna het alleenrecht te geven, en weer open: als zij zweeg. Daar stond hij achter de apparatuur, een paard onder zijn pikeur, een schip onder zijn kapitein, neerkijkend op negentig, honderd man, dan weer zoekend tussen bandjes, cd's, singels... dan weer schakelaars omzettend, schuiven bedienend, bezig met draaitafels, instellingen, knoppen, panelen, toegevend aan een instinctieve drang die hem verloste van zijn kwelling. Muziek van de western The good, the bad and the ugly volgde. Een gregoriaans mannenkoor. Extra galm bil de paters. Hardrock: live. Uitzinnig gejoel van duizenden fans. Jazz, funk, symfonische rock,
| |
| |
disco... het een liep over in het ander of klonk er dwars doorheen, Menno had geen idee of het niet een afschuwelijke kakofonie was die hij over de mensen uitstrooide, een pandemonium van wanklanken, maar dit was zijn essentie, zijn ware zelf en hij bouwde eraan zonder te luisteren. Valerie Dore door La colegiala door P. Lion door Kalimba de luna door Valerie Dore. Twintig minuten, een halfuur... hoe lang sprak hij de mensen in deze vorm toe? Aan het begin had hij nog even als een schuldige naar de vloer gestaard, waar men na de eerste Duitse uitroepen van Strauss' aria was gestopt met dansen, de gesprekken had gestaakt, en vervolgens - verwonderd, daas - de ogen had gericht op de krankzinnige discjockey die, naar de muziek te oordelen, met zijn platen een strijd op leven en dood uitvocht, ofschoon hijzelf timide, welhaast achteloos zijn handelingen ermee uitvoerde - maar hij had er niets aan kunnen veranderen. Hij kon het niet, wílde het ook niet, men had de stroom moeten uitschakelen of hem met geweld achter zijn draaitafels vandaan moeten trekken om hem te kunnen doen ophouden. Men deed evenwel niets. Men stond verstard op de vloer of zat als versteend aan een tafeltje, handen om glazen gevouwen, sigaretten in mondhoeken. Een ober rustte met het dienblad nog boven zijn schouder tegen de muur. De barman moest het ijsblokje hebben voelen smelten in zijn hand. Iedereen wachtte - gespannen, angstig? - op wat komen ging en het zou niemand verbazen als dat een explosie was die aan deze oorverdovend klanken voorgoed een einde zou maken.
Een explosie was het niet, het was iets anders. Meer en meer raakte Menno in de ban van het rondwentelende vinyl op beide spelers; ertussen zijn schuivenpaneel. Zijn ogen werden na iedere afdwaling opnieuw getrokken naar de bewegende cirkels. In een soort trance staarde hij ernaar. Daar lag de bron van het geluid, wist hij, en hoe simpel deze constatering ook was, hij had hem nog niet eerder gedaan. Het draaide rond, rond... de cassettes, de cd's, de platen, de aarde, het heelal, alles rond, alles terugkerend - een patroon. Jubelend also hij de waarheid ontdekt had, terwijl voor de tweede keer het Berliner Philharmoniker in volle glorie door de luidsprekers denderde, graaide hij een plaat van IQ uit een doos en nam nu eindelijk zijn koptelefoon om het moment te zoeken waar ‘de magische rotonde’ in het vinyl geperst was, daarmee het einde van zijn performance aangevend: de vaststelling had hem uit zijn trance gehaald, nu kwam de bezegeling. Gebogen luisterde hij en werd het zweet gewaar dat over zijn rug liep, dat over zijn wenkbrauwen in zijn ogen droop, dat stond in zijn schoenen. Even verbijsterd als de mensen aan zijn voeten hoorde hij de apotheose aan die qua lawaai een explosie wel degelijk benaderde, drukte toen op twee knoppen waarna van onder zijn podium een dubbele baan rook zeven, acht meter de zaal in werd gespoten, tussen tot standbeelden verworden feestgangers door, waar hij bleef hangen als mist. De platenspeler roteerde,
| |
| |
het kanaal ging voorzichtig open. Hij hoorde klokjes door het Ah dat hij nog een paar keer terughaalde (zachtjes, heel zachtjes: Ah, Ich habe..., Ah, deinen Mund...), hij was zich bewust van wat er in aantocht was en wachtte geduldig totdat de gitaar de rotonde opkwam, aanzwellend in de mist die ongemerkt door roosters het plafond in werd gezogen, blies nog eens een fikes bundel rook langs de benen, stoel- en tafelpote en bemerkte hoe na een tijdje alle geluid werd weggewenteld, het zaaltje uit naar buiten, waar het eeuwig zou doorkklinken, in de rondte, in de rondte...
D stilte die volgde op het toneel waar alle nevel nu was opgeklaard deed haast pijnlijk aan; bijna had Menno zijn microfoon in de hand genomen en zich stamelend verontschuldig, ook niet wetend wat hem overkomen was, toen de man voor wie dit feest was georganiseerd zich oprichte en begon te applaudisseren, zijn gezicht een opengesprongen bloem. Zijn bruid naast hem klapte mee, en spoedig klonk gefluit en bravo-geroep van alle kanten, overal handen die tegen elkaar patsten. De ceremoniemeester loste een tweede stilte op door uit te roepen: ‘Dat was een toegift voor het bruidspaar, beste mensen. Een toegift voor het bruidspaar, van onze muziekman’ zodat nog éénmaal het lang-zullen-zij-leven door het zaaltje kon schallen en Menno een diepe zucht van verlichting slaakte en uitgeput met tintelende vingers in elkaar zakte, glunderend maar toch ook ontgoocheld, omdat zijn essentie, zijn ware zelf, hem weer alleen met zijn platen en cd's had achtergelaten.
Dat was drie weken geleden. Sindsdien was het hem haast elke avond in het weekend overkomen, steeds eindigend met de laatste minuten van IQ's The magic roundabout en telkens waren verscheidene feestgangers zozeer onder de indruk dat ze de rest meesleepten in een gejuich en geklap dat zijn weerga niet kende. Menno begon telefoontjes te krijgen van lieden die van zijn muzikale erupties op de hoogte waren en informeerden naar de meerprijs voor een show van een uur. En nu ze het er toch over hadden, kon hij er niet iets eerder mee beginnen?, zeg rond twaalven, dan was iedereen er getuige van: tegen halftwee hadden veel gasten het gezelschap reeds verlaten. Afgelopen zaterdag had men hem zelfs geweigerd te betalen omdat hij ‘niets van zijn specialiteit had laten horen’, waarna Menno aan alles en iedereen uitlegde dat zijn ‘specialiteit’ geen trukendoos was die je kon opentrekken wanneer je wilde, het was iets dat zich niet liet voorspelen en al helemaal niet liet beteugelen. Het kwam of het kwam niet, hij wist niet hoe laat, hij wist niet hoe lang, hij wist niet in welke vorm. En daarom, zei hij, betaalde niemand ervoor. In tegenstelling tot zijn ‘gewone’ platen-draaien was het kunst, en kunst liet zich niet vangen en ringeloren om vervolgens te gelde gemaakt te worden. Hij wilde best toegeven dat men op deze manier niet wist waar men aan toe was en het speet hem dan ook verschrikkelijk, maar zo stonden de zaken, of men het nu leuk vond of niet.
|
|