| |
| |
| |
1977-1987
door de jaren heen
New economic realities - no less fictional than other interpretative realities - took over; fiscal interpretation was applied co all manner of things, and not least to matters of culture and art. The age of the ‘free market’ (which proved not as free as all that) and the commodification of culture had come, and the climate had changed.
Malcolm Bradbury, The Modern Brltish Novel, 1993
| |
| |
| |
Maria van Daalen
XING
1
Van hieruit lijkt de kamer een slagveld. Rode blokken Duplo belemmeren het zicht op poppenkleertjes, autootjes, blokjes Lego, knikkers, kleurpotloden. De wereld is teruggebracht tot een hoek van de kamer, gezien vanaf enkele centimeters boven het grijsbruine wollen tapijt dat is platgelopen, en vol met de lichte kleurverschillen veroorzaakt door gemorste en weer uitgewassen melk, pap, spinazie.
Toen ze de lakresten van het lage houten tafeltje uit de zitkamer had afgeschuurd, en het had gelakt, eerst een grijzige grondverf, tweemaal, toen een glanzend zwarte lak, kwamen de katten binnen. Ze sprongen bij de hoek op de tafel en liepen er diagonaal overheen, daarna over de vloerbedekking, en bij de tuindeur het huis uit. Een keurige rij zwarte kattensporen liep van de tafel naar de deur. De laklaag moest opnieuw gedaan worden.
Het is alsof ze terugkijkt via die diagonaal, naar een verleden dat ineenschrompelt tot een rij kattensporen, van de tafel naar de deur, maar ze kan niet weg. Ze staart naar de hoek, en ze ziet de hoek, precies als in het verschrikkelijk grappige plaatje van de kat die op de loer zit en naar de hoek van de kamer tuurt. In het wolkje boven de kop: geen tekst, maar die hoek.
Het enige woord in haar hoofd is ‘melk’. Ze heeft al dagen niet gegeten, of zo lijkt het. Melk, alsof dat de zwartheid van de sporen kan uitwissen. Ze ligt stil op de grond. De wol prikt in haar dijbeen, precies waar dat onder het witte t-shirt uitkomt. Melk. Ze heeft het dringende verlangen om haar duim in haar mond te steken, ze kan bijna aan niets anders denken dan aan het laatste verzet hiertegen.
Als de man aan komt fietsen, zit het kind zingend in de tuin, in de zandbak. Het houdt triomfantelijk een rood schepje omhoog. Het kind is vies, dat is zelfs van een afstand te zien. Hij is al ongerust voor hij de huisdeur opent. Twee stappen later staat hij in de kleine kamer. De vrouw ligt in de hoek. Ze heeft hetzelfde t-shirt aan waarmee ze geslapen heeft, op de bank als hij zich goed herinnert. Ze staart naar de hoek van de kamer. Overal ligt speelgoed. Ze geeft geen antwoord als hij iets vraagt, haar naam zegt. Ze beweegt, even, alsof ze nog verder de hoek in wil kruipen. Haar ogen staren, ze beweegt alsof ze bang van hem is, ze houdt haar hand voor haar mond alsof ze op haar duim zuigt, ze zegt iets. Melk. Hij haalt het kind binnen.
| |
| |
Vastgezet. Ze heeft ooit maanden gepuzzeld aan een lied uit het Gruuthuse-handschrift. 1375, ongeveer tenminste, Brugge, het hof van de graaf van Vlaanderen. Drie coupletten telt de ballade, het gaat over de liefde, het laatste couplet is het enige in het hele liedboek met het schaakspel als metafoor. Als het een metafoor is. Het couplet telt 64 woorden. Vinne. Pion. Rocken. Torens. Tscilt. Loper? Wanneer Je ze uitzet op een schaakbord, en je vervangt de zelfstandige naamwoorden die schaakstukken noemen door die schaakstukken zelf, en je laat alle andere woorden weg, resulteert een stelling. Die volgens de kenners die ze raadpleegt alleen in pat kan eindigen. Geen eindspel. Nooit een winnaar.
Bewegingen. Er is de beweging naar buiten, als men een tegenstander uitnodigt. Er is de beweging naar binnen, als het spel een aanvang neemt, en men zich concentreert op de zetten. Niemand kan het verloop ervan met redelijkheid voorspellen. Gaat het om de inzet? Het gaat om de bewegingen.
De analyse van de partij vindt plaats in het najaar van 1996, in een staat in Noord-Amerika. De Nederlander tegenover haar spreekt het mooiste Hollands dat ze ooit gehoord heeft, uit Haarlem zeker, hoe weet je dat, ze heeft een feilloos gehoor voor alle nuances van haar eigen taal, dat is erger geworden sinds ze in Amerika woont, een eigenaardige vorm van heimwee. Na twee flessen wijn, en een diner in Giovanni's, is de zaak verlaten op hen tweeën na, en hun gesticulerende evenbeelden in de spiegel achter de bar; aan de zijkant hangen de vier serveerders verveeld te wachten tot ze hun gesprek wensen te beëindigen. ‘Je bent toch zeker niet bij hem weggegaan omdat hij een keer vreemd ging? Ik geloof er niets van. Er is meer aan de hand. Vooruit, vertel.’ Ze voelt het antwoord omhoogkomen in haar maag als iemand die weet dat hij straks moet overgeven, ze zoekt uitvluchten, drinkt nog meer, ziet zich tenslotte langs alle richtingen vastgezet door die blik, hartelijk, spottend. Hard. Een verademing, na al die Amerikaanse vriendelijkheid waaronder de werkelijkheid ligt te rotten als een appel onder het fornuis.
| |
2
De afdruk van het theezakje op het witte dienblad. Scherpe randen, een fors rechthoekje, spattend neergezet in een hoek. De kleurstof trekt naar de randen toe. Is het een poging om uit te vloeien die strandt in de vorm, of is het een laatste stevige vaststelling van vorm en identiteit?
Rood. Rood was mijn lievelingskleur toen ik een klein kind was. Misschien omdat ik het altijd koud had. Wanneer ik na twee jaar opnieuw achter het bureau zit dat ik in Nederland heb achtergelaten, merk ik pas dat het losse schrijfblad knalrood is. In het verre buitenland vroor het met kerst 30 graden. Ik vond het niet koud. Ik wandelde zonder handschoenen de tuin in, mijn handen werden vreemd stijf binnen enkele minuten,
| |
| |
toen ik het huis inging trok de huid samen in vlekken die langzaam veranderden in blaren. Frostbite, zegt een vriendin vol afschuw, hoe kan je dat nu doen? Maar ik voel de kou niet. Het is droog, de sneeuw tintelt. Sterretjes.
Als mijn broer het nieuwe appartement binnenwandelt draagt hij een enorme staande lamp voor zich uit, met ronde rode stalen kap. Ik heb er een nieuwe lamp ingedaan, meldt hij, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Hij plaatst de lamp achter mijn bureau, richt die precies boven het rode schrijfblad, steekt de stekker in het stopcontact, en drukt de voetschakelaar in. Alsof hij mijn roommate is, alsof wij al jaren een huishouden delen, en de rode lamp toevallig even weg is geweest, ter reparatie. Maar de rode lamp komt uit een andere studeerkamer, een kamer die ontruimd is, alles weg, de brieven aan de geliefde weg, het oorlogsdagboek weg, de leren bank naar een studentenkamer. Het is voor deze bezoeker de eerste keer dat hij hier is, wij hebben elkaar in jaren niet gezien, wij hebben telkens met andere buitenlanden een schaakspel gespeeld, jij in Amerika, ik in Amsterdam, jij in Turkije, ik in Groningen, jij in Griekenland, ik in Italië, jij in Amsterdam, ik in Amerika. Hij wandelt kalm de deur uit en komt precies zo even later weer binnen, kijk, dit ook nog, een munitiekist, aan de binnenkant van het deksel staat De Majoor -. Boeken. En ik heb net zes dozen verkocht, waar laat ik alles? Hij opent de kist, tilt er een zware grijze band uit. Paddeltje De Scheepsjongen. Wat! Zit De Schatten Van II Tigretto er soms ook nog in? Dat heb ik hem nog voorgelezen, zegt hij zachtjes. Nooit geweten dat hij zo zacht kon spreken, nooit geweten dat hij zich zo zorgvuldig kon herinneren. Ik zat aan het bed, en las, uren lang... Soms dommelden we samen even weg. We hoorden de eerste vogels. Elke morgen dezelfde zanglijster.
Als de jaren tachtig zijn begonnen, bellen mijn tantes op. Je moet komen, we gaan de boedel verdelen. Ja, jij. Je moeder zou met ons mee delen, maar nu zijn jullie vieren erfgenaam, en als jij nu komt, en voor de anderen meedenkt, dan deel je het later maar uit aan je broers en zus. Ik reis af naar het westen met een lege koffer, niet zo'n grote, voel me enorm lullig in de trein met die te lichte bagage, stap over op de tram, denk dat ik de zeelucht proef als ik uitstijg bij een halte aan een plein. Logeren, familiefeesten, daar ruikt het hier naar. Het is niet zo ver naar Scheveningen. Maar in plaats daarvan beklim ik een betontrap in een appartementencomplex, onhandig slepend met de koffer.
Mijn tantes zitten op de grond. Afwisselend beginnen ze te huilen, of huilend te lachen. Ze praten voortdurend tegelijk, weet je nog, toen - terwijl het ene voorwerp na het andere uit de kasten komt, van hand wisselt. Wil jij dit? Jij? Nee? Dan gaat het weg, hoor. Ik word er een beetje licht van in het hoofd, of zou dat komen doordat ik erg vroeg ben opgestaan voor die lange treinreis - een dag die niet eindigt, die bij elke volgende kast weer verbazing oplevert, o moet je zien, dat is er ook nog, zullen we dat geven aan -? Het
| |
| |
servies, een brede gele dertigerjarenrand, schalen, de juskom, echt Regout, linnen, nog van de uitzet, in stapeltjes met telkens een lintje eromheen, elk lintje is wit, met rood garen geborduurd, en vastgestrikt, wafeldoeken, bordendoeken, pannendoeken, droogdoeken voor het glaswerk, van dun stijf linnen, lakens van madapolam, dun als batist, tafelkleden, geborduurd, met kant en met haakwerk, Chinese kopjes, geslepen glaswerk, één glas op voet met een slordig ingekrast monogram, de letter H, een doosje met een dominospel, ebbenhout met ivoor, de ogen van koper, het is compleet, de stenen zijn iets te klein, maar koel en liggen zwaar in de hand, een lade met handschoenen, een kerkboek, de gitten, het koralen halssnoer, de granaten ketting van overgrootmoeder uit Zwolle uit de Sassenstraat, elke granaat aangeregen tussen twee knoopjes in de draad, en dan, de ringen. Dit is voor jou, jij bent de oudste van de oudste, dit mag je niet weggeven behalve aan je dochter, denk erom. Een klein gouden doosje, rood goud en geel goud, aan een gouden ketting, een medaillon, twee jonge gezichten, dodelijk ernstig, opa en oma Kragt. Een ring, twee ringen, goud, aaneengesmolten, er zijn drie granaten tussengezet, de trouwdatum is nog te lezen, 7 Juli 1918. Marie Kruithof. Machiel Wilmink. De namen zijn van voor de eeuwwisseling. Als ik nog eens een pseudoniem nodig heb, heb ik dan recht op Mensje Maria Kruithof?
Er zijn boeken, niet zo veel, ze heeft bijna alles verkocht behalve de Engelse. Er is een map vol met brieven en condoleances, een rouwarchief, voor één dode, je kunt er zijn leven uit aflezen, industrieel vormgever, oprichter van het blad Verpakking, jammer dat er bij die brieven niet van die doosjes zitten, voorbeelden, verpakkingsmonsters, die we altijd uit het blad peuterden en tot hun vorm vouwden. Een grote groene doos valt halfopen, een groen koord houdt de harmonica tegen, in elke vouw tekeningen, tekenboeken, schetsen, vanaf de Boerenoorlog tot aan de zomer van de dood van JFK.
De aanwezigheid van een lichaam manipuleert de geschiedenis. Meer begrijpt ze niet, niet wat voor effect haar daden hebben, niet hoe ze de meest gunstige context kan creëren. Ze is er.
Teresa zei, ik wil een verhaal over suitcases, een kort essaytje, iets van een halve pagina, en dan van alle dichters, met foto's erbij, wat erin zit. Ik dacht aan de terugreis, met twee koffers, één met het monogram MW, het glaswerk ingepakt in kranten, de sieraden opgerold tussen het linnengoed, de tekeningen tegen de zijkant geschoven. The Weight of a Noun, Teresa. Koffers vol, vol met alles wat terugwijst naar een verleden, naar een mens, naar een gat dat zich geruisloos heeft gesloten en waarvan de plek nu ook niet meer terug te vinden is. Koffers vol met wat een mens niet is, maar wat de ruimte van die mens uitspaart zodat er toch iemand duidelijk afwezig is. Koffers vol met aarde en silicium. Koffers vol met zand, waar het zand uitstroomt in een ritselende gouden stroom, nog warm van
| |
| |
de zon, het wekt een tinteling op de tong bij het ademen, een herinnering aan zeelucht, zand, schelpen die breken onder de voetzool, de volgende stap, en dan tot de nekwervels ingegraven, met zand in de neusgaten, miljarden maal miljarden kleurige korrels, glinsterend, droog, stuivend zodra het slot geopend wordt.
Als ik mijn oor tegen mijn koffer houd alsof het een schelp is, wat hoor ik dan? Het ritselt, het is een rode koffer, het zijn twee rode koffers en een kleine rode rugzak, de koffers gaan op de band, ze zijn bestand tegen de vrieskou van de vrachtruimte, de rode rugzak gaat mee het airconditioned passagiersgedeelte in. De laatste keer dat ik vloog vielen er telkens kleine ijsdeeltjes uit de airconditioning, het glinsterde op de dunne deken. Ik was een vorm in een deken met een ijslaagje dat uiteenviel als ik mijn plaats verliet. Ik viel in slaap.
Toen ik Teresa twee jaar later terugzag in Kuala Lumpur was het boek nog niet gepubliceerd.
| |
3
ped xing, zegt het gele ruitvormige bordje langs de snelweg. Voetgangersoversteekplaats. X is de wegkruising, de crossroads, de gevaarvolle plek waar gekozen wordt voor de richting. Er ligt een man onder het bordje, met zijn hoofd op een plunjezak. De zijkant van de asfaltweg is warmer dan de grond van het talud. Hij draait zich nog eens om in het korte ogenblik waarin de koplampen hem beschijnen. Pas als de politie komt zal hij opstaan en luisteren.
Bij het uitpakken, maanden later, valt er een blaadje tussen de vliegtickets uit, met een e-mail-adres, jkennedy, at? Was het van een chemicus of van een filosoof? Zoiets, ik herinner me alleen het houten bankje, en dat het de nacht voor mijn vertrek was, en dat ik voortdurend rondkeek en dacht, dit is het dan, morgen ben ik weg, ik kom nooit meer terug, wat hierna hier gebeurt bestaat voor mij niet. Ik ben er en ik ben er niet, dit is nog veel gekker dan op twee plaatsen tegelijk zijn, dit gebeurt al zodra ik de hoek om ben, zodra ik de kamer verlaat, zodra ik mijn hand optil van het toetsenbord, geen wonder dat ik rustelozer wordt naarmate de herinneringen zich opstapelen, al dat zand, overmorgen reis ik af, ik houd morgen een garage sale met prijskaartjes aan alle beelden en ervaringen, en dan met een lege koffer naar het westen, steeds verder naar het westen.
|
|