| |
| |
| |
Joost Niemöller
JFK en de grote verbrokkeling
She was born in November 1963
The day Aldous Huxley died.
And her mama believed
That everyone could be free
So her mama got high high high
And her daddy marched on Birmingham
Singing mighty protest songs.
Sheryl Crow, Run, Baby, Run (1993)
Op 16 juli 1962 ging Jan Romein dood. Hij wist dat hij het niet afgekregen had. Zijn boek. Het zat allemaal in zijn hoofd. Hij hoefde het alleen maar uit te schrijven, had hij nog gezegd tegen Annie, zijn vrouw. Vijf jaar na zijn dood werden de losse bouwdelen uitgegeven, alsof het weldegelijk een afgeronde compositie betrof. Het boek Op het breukvlak van twee eeuwen telde duizend bladzijden. Een bijbel. (Want de bijbel ziet er bij nadere lezing ook nogal brokkelig, ja eclectisch uit.) Jan Romein wilde integrale geschiedschrijving bedrijven. Hij wilde voorbij de wetenschappelijke specialisatie, hij wilde het hele verhaal van een tijd vertellen. Maar wat het sluitstuk van zijn sisyfusarbeid moest worden, de theoretische duiding, dat haalde het papier niet.
Een beschrijving van de wereld van dertig jaar geleden zal nog veel totaler mislukken. Denk ik. In de jaren zestig was de wereld namelijk zoveel ingewikkelder dan de wereld van 1900 dat er geen beginnen aan is. Maar misschien is dat wel onzin. Misschien lijkt de wereld er alleen maar complexer op te worden, naarmate hij minder lang geleden is, simpelweg omdat door het verstrijken van de tijd de hoofdlijnen en de afloop van essentiële gebeurtenissen - dat wil dus eigenlijk zeggen de dominante interpretaties daarvan - pregnanter in het blikveld staan gekerfd: De overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw: Tijdperk van grote veranderingen. Gouden Eeuw: Tijdperk van grote rijkdom. De donkere Middeleeuwen. De opkomst en ondergang van het Romeinse rijk. De piramides van Egypte. De eerste mens. Mythen van grootse soberheid zijn het. Hoe ouder, hoe simpeler. Maar in Het wilde denken zette Claude Lévi-Strauss al eens uiteen hoe complex bijvoorbeeld de classificatiestructuren van ‘steentijdmensen’ zijn. Een nadere blik ont-simpelt altijd.
| |
| |
Jan Romein begon zijn boek met een volstrekt heldere, eenduidige zin: ‘In 1900 was de machtigste mogendheid op aarde het Britse wereldrijk.’ Vervolgens start hij een opsomming die deze stelling onderschrijft. Dan, na anderhalve bladzijde onnavolgbaar stilistisch geweld, treedt ook in zijn wijze van formuleren de twijfel in: ‘Zoals de macht nog onaangetast was, zo was, zo leek althans, ook de grond waar zij op stond, nog onwankelbaar.’ Je weet dan dat het mis zal gaan. Ondergraving zal volgen. Van orde naar chaos. Literair gezien een bruikbaar beeld. Maar is het waar?
Misschien komt het door het ontbreken van zijn theoretische sluitstuk wat van de losse eindjes een meer dan ritmische samenhang had kunnen maken, maar de samenvattende en beschrijvende Jan Romein overeet zich op grandioze wijze aan een massa door elkaar krioelende of juist volkomen loshangende ontwikkelingen die hij denkt te onderscheiden in de eeuwwisseling van toen. Romein wil iets vertellen over wat hij ziet als het in opstand komen van het geknechte China, maar ook schetst hij de geschiedenis van de wetenschappen en de kunsten. Hij wil graag veel uitleggen over de filosofie van Bergson, maar ook moet hij de vlucht van de eerste Zeppelin beschrijven. Des te veelomvattender zijn beschrijvingen worden, des te meer begint het te irriteren dat het wel met enorme sprongen en in grote haast verder moet door onafgebroken aangolvende info. Het is juist zijn even krampachtige als bewonderingswaardige hang naar het totale, waardoor hij zich soms in details verliest, waaruit gaat blijken hoe er her en der noodzakelijkerwijs wel gaten moeten vallen. Een schrijver met een meer commerciële pen zet je minder aan tot denken en dus ook tot irriteren over het ontbrekende. Dit alles is natuurlijk alleen maar op te vatten als een eerbetoon aan Jan Romein. Met een interessante misluking valt veel meer te doen dan met een makkelijk succes.
Het brein met de nooit ontfutselde theoretische onderbouwing van Jan Romein was al anderhalfjaar bezig onbestemd slijm te worden (of is hij gecremeerd?), toen op een driehoekig verkeersplein aan de rand van een Texaanse stad met een verbluffend mooie skyline het hoofd van de president met de meeste glamour van deze eeuw achteruitsloeg. De presidentsvrouw riep: ‘Nee, nee, ze hebben Jack gedood! Ik heb zijn hersenen in mijn handen!’
Het einde van een tijdperk? Het begin van een nieuw? In die trant werd er toen geschiedenis geschreven. De wereld schudde op haar grondvesten, heette het, door die toestanden in Dallas, ledereen zegt nu nog steeds te weten waar hij of zij was op het moment dat... Ja, wat eigenlijk. Wie schoot er, en waarom. Die Oswald? Wie was dat eigenlijk? Hoe meer we over Oswald leren, hoe geheimzinniger hij wordt. Een loser, zegt de een. Maar dan wel een loser met wel heel veel verdachte contacten, zegt de ander. Een tussenfiguur. Een zondebok. Iemand die te veel wist. Een gefrustreerde psychopaat. Een dromer.
Ik blijf ze maar horen, al die stemmen over Lee Harvey Oswald. Ik moet naar ze luisteren. Ik kom maar niet van het thema af. Al die samenzweringstheorieën. Alles is een com- | |
| |
mentaar op alles. Bijbelverhalen zijn het, aan elkaar geplakt, elkaar ontkennend, aanvullend. Soms vermoeiend precies: Zes seconden duurde het, maar wat gebeurde er toen? Het grote, heilige boek wordt nog steeds geschreven. Maar dat het zo spannend is en zo interessant, betekent dat ook dat het belangrijk is? Je mag het hopen.
Aan de ene kant heb je James Dean. Aan de andere kant heb je Lee Harvey Oswald, die te lelijk was om filmster te kunnen worden, die zich in zijn korte leven overal en altijd niet op zijn plek voelde. Oswald, onderwerp van romans en afrekeningen. Een kleine, stiekeme sekte verzamelde zich bewonderend om de anti-James Dean, terwijl men ook wel wist: de dood van JFK, dat was geen goede zaak, want er zijn heel wat slechtere presidenten ge-weest en misschien had JFK nog wel het gezicht van een Nieuwe Tijd kunnen worden en misschien was hij wel degene die de oorlog in Vietnam had kunnen stoppen en de georganiseerde misdaad had kunnen ontmantelen.
Over mogelijke complotten verschijnen nog steeds van die dikke boeken. Machinaties. Geheimen. Onzichtbare machtsvelden. Een kijk op de wereld waarmee we anno nu, 1997, zo vertrouwd zijn geraakt dat we en masse naar een knap gefilmde Amerikaanse televisieserie als X-Files kijken, waarin een paranoïde samenleving wordt voorgeschoteld, vervuld van geheime documenten, buitenaardse contacten enzovoort enzovoort. Een wereld waarin op hoog niveau gezwegen wordt, waarin dodelijke virussen door geheimzinnige wetenschappers worden uitgetest. Een opzettelijk ondoorgrondelijke interpretatie van de samenleving, die, hoe vreemd ook, kennelijk volstrekt geloofwaardig op ons overkomt. Het mag van de liquidatie van JFK naar de tv-serie X-Files een krankzinnige stap lijken, maar het is natuurlijk niet zomaar dat het ‘Kennedy-complot’ in spreekwoordelijke zin een vaak terugkerend item is bij X-Files. Zo werd een serieus onderzoek tot massacultuur: In X-Files wordt natuurlijk helemaal niks meer onderzocht. Het gaat alleen nog om de kennelijk commercieel geachte suggestie van onderzoek. De vorm. Het geheimzinnige an sich.
Als ik de durf van Jan Romein had, dan schreef ik hier zonder ironie: Met de dood van JFK is het algemene bewustzijn begonnen van de fragmentarische samenleving, die door onderling strijdende, onzichtbare complotten heen en weer geschud wordt en vroeg of laat boven een of andere afgrond begint te wiebelen. Eerst zich nog voortbewegend door de verhullende ideologische dekzeilen van de Koude Oorlog, later geheel los rakend en almaar losser wordend in een periode waarin voortdurende beweging en verandering tot norm werd.
Makkelijk zat om bronnen aan te halen die deze, natuurlijk niet bijster originele, vaststelling van mij kunnen onderstrepen. Ik zal dat kort doen. Hoe ik aan andere, veel belangrijkere vragen toe zou moeten komen, weet ik ondertussen echt niet. Zoals: Waarin verschilt de verbrokkeling, die misschien wel op 22 november 1963 begon, van de verbrokkeling die Jan Romein al aan het begin van deze eeuw opmerkte? Is er een verband tussen die twee verbrokkelingen? Is de ene onzin en de andere essentieel? Zullen we over tweehon- | |
| |
derd jaar vertederd kijken naar de overspannen discussies over verbrokkeling van toen? Als je eenmaal met vragen begint, komt er al snel geen eind aan.
Nou goed. Bronnen. Bewijzen over de verbrokkeling van nu. Bijvoorbeeld: Het einde van de geschiedenis, zoals Francis Fukuyama dat zo succesvol stelde. Dat wil zeggen in zijn geval: het einde van het communisme. (Het presidentschap van JFK stond nog geheel in het teken van het communisme. De muur. Cuba. Vietnam.) De staat van toenemende maatschappelijke ontreddering anno nu die Hans Magnus Enzensberger tracht te schetsen in zijn essay Oog in oog met de burgeroorlog. Robert D. Kaplan (zijn werk wordt veel gelezen op het Witte Huis, zegt men) reisde in de jaren negentig door een grauwe, vlekkerige uitdruipende strook in de wereld, van Ivoorkust tot Cambodja, waar hij overal nationale verbanden als uitermate zwak onderkende, soms alleen nog in naam bestaand. Kaplan zag een wereld die op het punt stond zich los te scheuren van de traditionele verbanden. De nieuwe samenlevingen zijn mafia-samenlevingen, familieclans, stadstaten, die geen vastliggende grenzen kennen, maar invloedssferen die telkens opnieuw bevochten moeten worden, stelt Kaplan in zijn Reis naar de einden van de aarde. Hij stelt dat heel overtuigend. Hij heeft dan ook heel veel informatie uit eerste hand. Ook de zo zeldzaam beeldend schrijvende Poolse journalist Ryszard Kapuscinski ging zelf op reis. Door wat vroeger het wereldrijk de Sovjet-Unie was. Wat nu verkruimelde, verpauperde tot veelkleurige vormeloosheid. Jean-Marie Guéhenno maakt in zijn essayistische ‘schets van de 21ste eeuw’ Het einde van de democratie het onderscheid tussen het ouderwetse machtsidee, en het nieuwe invloed-idee, waar ook Kaplan over spreekt. Guéhenno ziet een overgang naar een nieuwe los-vaste, internationale-netwerk samenleving. Zijn toon is net als die van Fukuyama opvallend opgewekt.
Ik zou zo nog bladzijden door kunnen gaan. Het beeld is opvallend consistent. Misschien omdat het nog waar is ook. Ik vermoed dat het waar is.
Zou het niet mooi zijn, literair gezien mooi, uit compositorische overwegingen, als je een punt kon vaststellen in de tijd, dat werkte als een druk op de knop? Een breekpunt? Een punt waarna geen terugkeer meer mogelijk is? Voorbij dat punt beginnen de krachten die de veilige, zichtbare samenleving uit elkaar trokken, definitief aan de oppervlakte te komen. Als monsters. Zich los worstelend uit de aarde. Overal zie je de gevolgen. Handel in drugs en mensen. Gevechten tussen buurten. Seks met kinderen. Satanische sekten. Ufo's. Stel je voor dat je kunt zeggen: dit is het punt, toen en toen, daar en daar, zo en zo laat. Stel je voor wat dat betekent. Eindelijk duidelijkheid. Eindelijk een verhaal. (Al is de totale verbrokkeling niet het soort einde waar een lezer snel genoegen mee zal nemen.)
Toen ik enkele jaren geleden de Dealey Plaza in Dallas bezocht - een bedevaart die ik bleek te delen met een horde Japanse toeristen - zag ik midden op Elm Street een klein wit kruisje staan, getekend door de politie. Dat was de piekwaarde eerste kogel JFK raakte. Je
| |
| |
kunt je niet voorstellen dat zo'n kruisje ook werkelijk bestaat, maar het was wel zo. De werkelijkheid is altijd te mooi om waar te zijn. Achteraf was ik ontroerd. Ik dacht achteraf dat ik toen wel had moeten denken: Dat is het punt. Het breekpunt. Een lullig kruisje. Godzijdank was er op de Dealey Plaza geen herdenkingsmonument opgericht. Dat had alles onecht gemaakt. Alleen dat kruisje was er, dat met iedere golf auto's, van het centrum uit de snelweg op, meer en meer vervaagde. Toen het stoplicht voor de auto's op rood sprong, stak ik Elm Street over en ging midden op dat kruisje staan. Het rook naar benzine. Er was geen wolkje aan de hemel en er was geen zuchtje wind. Droge lucht. Saai gras. Ik zweette. Waar was ik in godsnaam mee bezig? Het was daar zo godsgruwelijk alledaags eigenlijk. Ik had me deze piekjaren van tevoren al voorgesteld, lezend in tientallen complot-theorieboeken en nu was ik er en ik was uiteindelijk toch weer ergens anders. Deze plek had niets historisch. Een volstrekt willekeurige plek was het. Mislukt plein met lelijke gebouwen, grasveld, het geluid van vrachttreinen die werden afgerangeerd, het gezoem van snelwegen. Als er ooit op een plek niks te vinden viel, dan wel hier. Je hoopt dat je wat voelt, maar wat je voelt is even onbestemd als meestal. (Achteraf gezien had ik het kunnen weten natuurlijk.)
In een van de ontelbare biografieën over Bob Dylan, die van ene Anthony Scaduto, gaat het ook over de dood van JFK. Dylan zat op het kantoor van zijn manager en daar zag hij de gebeurtenissen van 22 november 1963 op tv. Een dag later had hij een optreden. Hij opende het optreden met een nummer wat hij twee maanden daarvoor had geschreven: The Times They Are A-Changin'. (Het nummer zou pas in januari 1964 op plaat verschijnen. Er bestaat ook een onheilspellend trage demo-versie van, waarop Dylan zich niet op gitaar, maar met spaarzaam en zwaar aangeslagen, trieste akkoorden op piano begeleidt, opgenomen ergens in 1963 in New York. In deze demo-versie, superieur aan de opname die een hit zou worden, lijkt Dylan alleen door die opzettelijk lamlendige uitvoering zijn eigen boodschap uit te willen hollen. Alsof hij al bij voorbaat een hekel had aan het voorspelbare succes van die song. Een van zijn slechtste trouwens.)
Even was Dylan bang dat dit het verkeerde moment was voor juist dit even profetische als clichématige nummer, het optimistische statement van een Nieuwe Tijd, dat hem tot de stem van zijn generatie zou maken, zoals men later beweerde. Dylan zei: ‘I know I had no understanding of anything. Something had just gone haywire in the country and they were applauding that song. And I couldn't understand why they were clapping or why I wrote that song, even. I couldn't understand anything. For me, it was just insane.’ Historisch moment of alledaagse verwarring? Dylan was ergens mee bezig. Hij broedde op iets in die dagen. Als velen. Schijnt. Maar hij begreep zelf niks, zei hij later. En dat laatste klinkt nogal eerlijk.
In de dagen na de dood van JFK, waarin de president begraven werd en Oswald live op tv werd vermoord, keek Dylan naar alles wat er te zien viel en luisterde daarbij naar het re- | |
| |
quiem Grande Messe des Morts van Hector Berlioz. Het beeld is haast te krachtig om waar te zijn: De nog piepjonge, maar al stronteigenwijze Dylan, kijkend naar de beelden op de televisie met het geluid uit en eeuwige gezangen over de dood aan. Dylan die zich begroef in een tijdloze doodsfeer om iets te zien wat door de actualiteiten juist verborgen leek te blijven. (Belangrijk historisch feit: Toen JFK en Oswald vermoord werden, had net zo'n beetje iedereen zijn eigen tv. Alles omtrent de JFK aanslag heeft met de media te maken. Zelfs de naam Dealey Plaza. Het plein was genoemd naar George Bannerman Dealey die in 1885 de Dallas Morning News oprichtte. Deze krant zou als eerste de foto brengen, waarop Oswald dodelijk geraakt wordt. Alleen om het afdrukken van deze foto werd een geheel nieuwe editie uitgebracht. Het was dan ook een historische foto.)
Enkele weken na de dood van JFK hield Dylan in Hotel Americana in New York een speech toen hij een prijs kreeg van een mensenrechtencomité. Dylan provoceerde de politiek correcte en o zo sjieke bijeenkomst door te zeggen; ‘I got to admit that the man who shot President Kennedy - Lee Oswald - I don't know exactly what he thought he was doing, but I got to admit honestly that I, too - I saw some of myself in him.’
Een paar dagen later, toen er een schandaal was ontstaan door de inlevende dingen die Dylan over Oswald gezegd had, zou hij tegenover een vriend losgelaten te hebben: ‘They didn't understand me because they got mind-blinders on. They could't understand that Oswald was like me, and like you. He was uptight about the times we're livin’ in, about all the lies they feed ya, about the history books that tell ya facts not worth a damn, but never once tell you how someone feels. That's what Oswald was about. That's what I'm about.’ Pure X-Files avant-la-lettre, van Dylan.
In oktober 1963 was in Engeland de Beatlemania begonnen. In november dat jaar traden The Beatles op in de Royal Variety Show, voor onder anderen koningin Elizabeth. John Lennon vroeg tijdens het optreden pesterig of iedereen mee wilde klappen en of de rijke mensen op de eerste rij met hun juwelen wilden rinkelen. Revolutie. Nieuwe tijden. Achteraf samengevat, uitgefilterd, tot mythe geklonterd, hing dat zo in de lucht. Een momentum. Maar is het ook waar? Is het niet allemaal veel te mooi om waar te zijn?
Wat er in de jaren vijftig bijvoorbeeld allemaal niet gebeurde!
Zoals Jan Romein zijn verhaal over de periode rondom 1900 wilde schrijven, zo probeerde de beroemde Amerikaanse journalist David Halberstam het verhaal te vertellen van de jaren vijftig in de Verenigde Staten. Zijn bijna duizend pagina's tellende bouwwerk heet simpelweg The Fifties. Halberstam schrijft met een luchthartige vanzelfsprekendheid. Hij is de commerciële verhalenverteller, die de lezer niet aan leerzame twijfel en irritatie laat toekomen, maar die op knappe wijze amuseert en vervoert. Net als Jan Romein deelde David Halberstam zijn grote verhaal op in hoofdstukken, waarbij de totale dramatiek moest groeien uit de parallellie van de delen: Zoveel verschillende onderwerpen, zoveel vergelijkbare ontwikkelingen. Althans: Dat is de suggestie. En meer dan suggestie is er uit- | |
| |
eindelijk ook niet. Want waar Jan Romein door overmacht niet aan een theoretische onderbouwing toekwam, daar liet David Halberstam deze opzettelijk achterwege. In een kort voorwoord schetst hij slechts een algemeen en opzettelijk niet-ambitieus beeld. Uit dat voorwoord blijkt dat ook David Halberstam de jaren vijftig bekijkt vanuit de jaren zestig. Wat er in de jaren zestig allemaal aan revolutionairs gebeurde, stelt Halberstam, daartoe werd het fundament in de jaren vijftig gelegd. Als voorbeeld noemt hij de seksuele revolutie. In de jaren vijftig werd de anticonceptie-pil ontwikkeld, maar verscheen ook het Kinsey rapport, een wetenschappelijke studie over de seksuele werkelijkheid, dat in de jaren vijftig een door niemand verwachte bestseller werd.
Het vreemde is: Hoe meer je leest in het boek van Halberstam, hoe meer je ervan overtuigd raakt dat de jaren vijftig juist op zichzelf een veel dynamischer decennium waren dan je geneigd bent te denken. Althans in Amerika. Je kunt de opkomst van Elvis wel als het fundament voor The Beatles en Bob Dylan zien, maar je kunt ook Elvis als de werkelijke revolutie beschouwen en The Beatles en Bob Dylan als het begin van nog steeds voortdurende naweeën. Dat is een kwestie van smaak. Daar bestaan geen wetten voor. Het vreemde is eigenlijk dat we nu de oorlog in Korea zijn gaan zien als het fundament voor de Vietnam-oorlog. Waarom eigenlijk? Was de verloren strijd in Vietnam na het Korea-debâcle niet eerder een stompzinnige herhaling van zetten? David Halberstam beschrijft nauwkeurig hoe de massa-industrie vorm kreeg in juist de jaren vijftig. De uitvinding van het in fabrieken ontwikkelde, goedkope standaardhuis maakte de ontwikkeling van de suburbia mogelijk, de uitgestrekte woonwijken, waar in Amerika, maar ook in Nederland de snel opkomende middenklasse het liefst wilde wonen. Ook schetst Halberstam het succesverhaal van McDonalds, het begin van de fastfood ketens. Het ontstaan van een massale televisiecultuur. Het eerste winkelcentrum. De eerste ruimtevaart. De successtory van Holiday Inn, dat het startschot betekende voor een boom van motel- en hotelketens langs snelwegen. Alles stond in het teken van een accelererende mobilisatie. De mens was op weg gegaan, kreeg meer en meer haast, eiste comfort voor het leven onderweg, wist eenmaal op weg niet meer van ophouden, snelheid en beweging werden in de jaren vijftig een staat van zijn. Jack Kerouac schreef On the Road en met The Beat Generation ontstond de eerste undergroundcultuur. Als je vandaag in Amerika rondrijdt, rijd je goeddeels nog steeds door het landschap van de jaren vijftig. Sta in een Amerikaanse keuken en hij is uit de
jaren vijftig. Zelfs de mode van de gemiddelde Amerikaan stamt uit die tijd. Maar ook stonden de jaren vijftig voor de ontwikkeling van een panische communistenangst en voor de angstig snelle ontwikkeling van de waterstofbom, als stok achter de deur bij de koude oorlogspanningen. En voor de expansie van de cia en het in hoog tempo professionaliseren van de spionage-industrie; informatie als het machtigste wapen, wat alleen al bleek uit het succes van een slim achter de schermen door Amerika opgezette staatsgreep in Iran ter bescherming van de oliebelangen.
| |
| |
Maar in de jaren vijftig werd niet op klaarlichte dag en in alle openbaarheid een Amerikaanse president geliquideerd. Kijk. Daar heb je toch iets.
In de complexe roman American Tabloid van James Ellroy wordt het beeld geschetst van over elkaar buitelende samenzweringen, waarbij de onderwereld volledig in de bovenwereld vastgeklonterd is geraakt, waar corruptie en handelen uit kleinzerig eigenbelang eerder regel dan uitzondering is, een lijk meer of minder niet telt. De roman is opgebouwd uit geheime onderhandelingen, grotendeels over de telefoon, soms op hotelkamers. Honderden personages zijn er. Men bespioneert elkaar. Het gaat om drugs, om wapens, om het witwassen van geld, om macht, maar het gaat net zo goed om persoonlijke afrekeningen. In de jungle heeft niemand tijd of zin om er nog een totaalvisie op na te houden. Als je de kans krijgt, moet je toeslaan anders doen de anderen dat wel. Dat daarbij JFK op een overdreven nadrukkelijke wijze wordt afgemaakt, is iets wat in American Tabloid bijna terloops plaatsvindt, een bijproduct. Het mag voor de onschuldige mensen in de bovenwereld een hele schok zijn, in de schemerige tussenwereld van American Tabloid kijk je daar even van op, om onmiddellijk weer over te gaan tot de orde van de nacht. Want er is nog zoveel te doen en een momentje onoplettendheid en je bent weg. Deze grijze, net zo gefragmenteerde als ook weer rommelig samenhangende tussenwerelden van spionnen, dubbelspionnen, drugshandelaren, gecorrumpeerde ambtenaren, rechts-radicale miljonairs, huurmoordenaars, fbi-agenten en mafialeiders zouden, in de visie van James Ellroy, de gang van de wereld bepalen, zonder zich over die gang zelf te bekommeren of daarover zelfs maar enig idee te hebben. De wereld als stuurloos schip, gedreven door nihilistische krachtenvelden.
Die wereld bestond voor de jaren zestig ook. Maar het met zoveel machtsvertoon vermoorden van een president, en het daarna uit de weg ruimen van bewijsmateriaal en getuigen, tot op de hoogste niveaus, dat is natuurlijk wel een staaltje van krachtdadig machtsvertoon. Dat houdt de angst er goed in. En dat zou dus ook best tot een explosie geleid kunnen hebben van dat zo vruchtbare gebied tussen boven- en onderwereld. De ongekende expansie van de klandestiene handel in drugs en wapens had daar alles mee te maken.
In die zin zou 22 november 1963 als een keerpunt gezien kunnen worden. Ook in het onwaarschijnlijke geval dat Oswald wel die dodelijke schoten gelost zou hebben. Want Oswald was diep verknoopt geraakt in internationale spionagenetwerken, maar leek net zo makkelijk in de mafiacircuits van die dagen te verkeren en had bovendien intensieve contacten met rechts-radicale terroristische organisaties die het Castro-bewind omver wilden werpen. Maar of hij nu rechts was of juist links (hij noemde zichzelf Marxist en had zich goed ingelezen in de Marxistische theorie), of dat het hem er alleen maar om ging de persoonlijke wanhoop te verdrijven, dat wordt er met elke nieuw verschijnende studie alleen maar onduidelijker op. Lee Harvey Oswald leek wel voor de mythevorming geschapen.
| |
| |
In zijn boek Deep Politics and the Death of JFK heeft Peter Dale Scott het over ditzelfde grijze, maar zeer succesvolle tussengebied van de macht. De dubbel-agenten beschikken hierbij over de meeste macht - maakt niet uit of ze nu in oorsprong afkomstig zijn uit de boven- dan wel uit de onderwereld - omdat zij de meeste vrijheid van manoeuvreren hebben en het best in staat zijn anderen aan zich te onderwerpen, met als belangrijkste doel: snel over de belangrijkste informatie beschikken. Ik las het boek van Peter Dale Scott toen de irt-affaire in Nederland gaande was en de structurele overeenkomsten waren opmerkelijk. Dus ik kreeg toen sterk de indruk dat het klopte wat Scott schreef over zijn Deep Politics. Het begrip schijnt inmiddels tot een Deep Politics Bookstore geleid te hebben op het Internet en een JFK Deep Politics Quarterly. De onderliggende stelling van Scott is dat hetzelfde Deep Politics netwerk dat tot botsing kwam met het Kennedy-bolwerk, later de oorzaak was van het Watergate-schandaal dat Nixon ten val bracht. Een intrigerende gedachte. Het zou in elk geval betekenen dat de dood van JFK veel meer was dan een voorval in de geschiedenis, dat er lijnen lopen naar de Deep Politics-machtsdynamiek van nu.
En dat zal ook weer niemand echt verbazen. Al is het nog zo moeilijk om aan echt harde bewijzen te komen. Want we weten in de een of andere vorm toch allang dat niets is wat het lijkt. En hebben geleerd daar betrekkelijk apathisch onder te blijven. En geforceerd opgetogen raken we over de leuke dingetjes die maken dat je de moed erin houdt. Dylan zei het al: ‘Something had just gone haywire in the country and they were applauding that song.’ Een lied over dat alles zal veranderen. In gunstige zin. Tranen. Werkt gelijk nog therapeutisch ook.
|
|