De Revisor. Jaargang 24
(1997)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Anthony Mertens
| |
[pagina 56]
| |
lippen. Over haar wangen lag een zachte glans. Ze had een mooi gevormde mond, merkte hij op, maar de scherpe lijntjes aan beide zijkanten gaven hem het woord verbittering in de geest. - Nee, dank U. Vriendelijk van U, had de geheimzinnige gedaante geantwoord, op een licht wrevelige toon, waarvan Matthias schrok. Het was niet de stem van een vrouw die tot hem had gesproken, maar die van een oudere man. Hij zag het nu ook. De vage schaduw bij de kaaklijn, de brede schouders, de krachtige nek... Er sidderde een lichte rilling over zijn rug... - Ik keek naar het huis aan de overkant. Is dat soms verboden? De wrevel had nu wat meer diepte gekregen... - Nee, nee. haastte hij zich te zeggen en voegde er aan toe om de conversatie een andere wending te geven: - er zijn wel meer mensen die belangstelling aan de dag leggen voor dit huis dat nog in de oorspronkelijke achttiende-eeuwse staat verkeert. Velen zijn geïnteresseerd in de bijzondere architectuur, de opmerkelijke gevel... - De rododendrons bloeien nog als vroeger, onderbrak de man hem alsof hij niet had willen luisteren naar zijn uitleg en hij ging onverdroten verder: - U bent toch Matthias Leverstein, de schrijver? Voordat Matthias zich aan zijn verbazing had kunnen overgeven, vervolgde de man: - Met U zou ik wel eens willen praten over het verleden. Mijn moeder heeft U gekend... Matthias fronste zijn voorhoofd.... - Het is meer dan veertig jaren geleden... vreemd licht op de slaapkamer... mijn moeder zomaar verdwenen... ik herinner me iets van Charles en Charlotte... een ruïne van een kasteel... Het was inmiddels zachtjes begonnen te regenen, een zacht geruis overstemde de woorden van de man, een grijs gordijn maakte de gestalte vager. - Komt U mee een kopje thee drinken, tot de regen ophoudt, dan kunnen we verder praten. Wilt U mij maar volgen. De vreemde gestalte staarde in de regen: - Ik voel me hier niet thuis, lispelde hij, alsof ik in een blinde vlek terecht ben gekomen. Opnieuw fronste Matthias zijn wenkbrauwen. Wat was hij liever verder gegaan met zijn artikel, dat toch echt morgen gereed moest zijn. Het was een moeilijk artikel over de betekenis van naamgeving. De krant had hem gevraagd iets te schrijven over voornamen. De hele dag had hij gepiekerd over de wensen en verlangens die ouders onbewust mee lieten spelen wanneer zij hun kind een naam gaven. Namen uit de geschiedenis als voorbeelden, namen uit de mythologie, uit de sterrenwereld... - Ik ben mij vergeten voor te stellen, hijgde de man toen zij de trap bestegen naar de verdieping waar Matthias' werkkamer was gelegen. - Heel onbehoorlijk van mij. Maarten Weiland is mijn naam... | |
[pagina 57]
| |
Maarten, overdacht Matthias, Maarten, Martinus, bisschop van Tours, gaf de helft van zijn mantel aan de armen... Maarten moet vrome ouders hebben gehad... - Gaat U zitten. Met een klein gebaar had Matthias de stoel aangewezen waarop de man plaats kon nemen. Toen deze gezeten was, nam hij een pakje sigaretten van tafel. Hij vroeg: rookt U? - Graag, antwoordde Maarten en toen hij zijn eerste rook had uitgeblazen, vervolgde hij: - Kent U de theorie van de blinde vlek? - U bedoelt dat in het netvlies gelegen gebied, waar de vezels van de oogzenuw het netvlies verlaten? Matthias herinnerde zich dat hij eens voor het schrijven van een roman onderzoek had moeten doen naar een ernstige oogziekte. Die kennis leek hem nu van pas te komen, bedacht hij, terwijl zijn geest voortdurend zijn geheugen aftastte om erachter te komen met wie hij nu eigenlijk van doen had. Veertig jaar geleden... Charlotte en Charles... hij herinnerde zich vaag de titel van het boek, waarover hij zo lang geleden alweer een bittere kritiek had geschreven... - Mogelijk, antwoordde Maarten, terwijl hij andermaal aan zijn sigaret trok. De atmosfeer in de kamer was wat broeierig geworden, doortrokken van een zweem van spleen, al kon Matthias niet thuisbrengen waar die melancholie vandaan kwam. Maarten staarde hem met een koele zekerheid aan: - Maar dat bedoel ik niet. Het gaat mij om het punt waar je jezelf niet meer kunt waarnemen, het punt waarop de persoon en de handeling van het waarnemen als het ware samenvallen. De geur van de tedere bloesem was verdwenen en had plaatsgemaakt voor de bittere geur van de sigarettenrook, die nu in slierten door de kamer dreef. - U bent schrijver, ging Maarten Weiland verder, en ik wil U iets vertellen over wat ik van mezelf niet begrijp. In de hoop dat U me verder kunt helpen. Met al zijn norsheid is het zo'n kwade vent niet, dacht Matthias, maar het zou hem een koninkrijk waard zijn te weten waaraan hij dit bezoek te danken had, daarbij vergetend dat hij deze situatie geheel en al aan zichzelf te wijten had. Was hij maar niet zo nieuwsgierig geweest. Per slot van rekening hadden zo vaak gestalten tegenover hem gestaan en had hij zijn aanvechtingen weten te bedwingen. - Neemt U mij niet kwalijk, ik ben een verwoed lezer, al heb ik Uw boeken helaas althans tot nu toe niet gelezen. Uw naam ken ik vaag vanwege mijn moeder. Ik sluit niet uit dat zij U vroeger bewonderde. Dat is nu precies wat ik wil weten. Ik wil weten wat mijn moeder vroeger las, toen ik nog een kleine jongen was en wat zij fantaseerde op die lange winteravonden, als ik allang in bed lag... Matthias schonk de thee in en dacht na. Wat een wonderlijke kerel en wat een wonderlijke ontmoeting. Als schrijver werd hij gedreven door een helderziende intuïtie die hem feilloos ingaf wat anderen bewoog, maar op deze milde mei-avond leek zij in slaap gewiegd... hij richtte zich op en lachte flauwtjes... | |
[pagina 58]
| |
- Als ik U van dienst kan zijn... het is mij niet geheel duidelijk... - U moet weten, vervolgde Maarten zonder acht te slaan op de terughoudendheid van zijn gesprekspartner - Ik ben op een punt gekomen in mijn leven, waarop men gewoonlijk terugziet, waarop men probeert na te gaan waarom men zo geworden is zoals men is geworden. De gebruikelijke herinneringen dienen zich aan, ze hebben zich al zo vaak aangediend, dat je er vertrouwd mee bent geworden, dat je er een patroon in bent gaan zien... - U bedoelt dat herinneringen bedrieglijk zijn, vroeg Matthias alleen maar om toch iets gezegd te hebben als blijk van belangstelling. Maarten knikte en glimlachte: - Daar gaat het me niet precies om. Het gaat me om herinneringen die niet in dat patroon passen. Eigenlijk gaat het om herinneringen die ik niet meer heb of nooit gehad heb. Verontschuldigt U mij voor mijn wat zwakke wijze van uitdrukken. - U bedoelt dat U via de herinneringen die niet in Uw verhaal passen terecht wilt komen op ervaringen uit het verleden die zich nooit tot een herinnering hebben gevormd? Maarten knikte, een beetje verstoord alsof hij in een gedachtengang werd onderbroken... - Het is moeilijk om het te vertellen, ging Maarten op zachte toon verder. Een verhaal is nooit één verhaal, hebt U daar wel eens over gedacht? Het wordt verteld door iemand, maar het zou ook door anderen anders verteld kunnen worden, en wie zal zeggen wat het wáre verhaal is? Matthias knikte en glimlachte. - U bedoelt dat het ook iets is, dat iemand definieert volgens axioma's en dan uiteindelijk uitkomt bij het beginpunt en het mysterie? Ja, beaamde Maarten, zo bedoel ik het. Het mysterie van de mens dat niemand kan oplossen dan God alleen! Daarna zweeg hij even. - Het is moeilijk een indruk te geven van wat mij bezwaart. Misschien mag ik U het zo vertellen. Ik herinner mij ooit als adolescent een verhaal te hebben gelezen, waarvan ik nooit begrepen heb waarom ik het heb onthouden. Het moet iets met mij te maken hebben gehad, maar wat, ik doe een beroep op Uw verbeeldingskracht, waarover U als schrijver in ruime mate moet beschikken. Matthias schonk nog eens thee in. In de stilte was het tikken van de pendule duidelijk hoorbaar. Vanuit zijn ooghoeken zag hij hoe Maarten Weiland wat onrustig werd bij de gedachte aan het verhaal dat hij op het punt stond te vertellen. - Ik luister graag, knikte hij. - Het was een kort verhaal over een vrouw aan de vooravond van haar huwelijk. De volgende ochtend zou ze op het altaar staan. Maar in deze laatste uren bekruipen haar de twijfels of zij er wel goed aan zou doen het jawoord te geven. Over de schande die het teweeg zou brengen als ze het niet zou doen. Over de levenslange gevangenschap die zij zou moeten aanvaarden als zij het wel zou doen. Ik weet niet meer hoe haar beslissing | |
[pagina 59]
| |
uiteindelijk uitviel, maar wel dat het verhaal mij zeer beklemde. Soms kan ik die beklemming nog werkelijk voelen, terwijl het verhaal toch helemaal uit de tijd is. Wie denkt er tegenwoordig nog aan dat het huwelijk een levenslange verbintenis is? Bij deze woorden moest Matthias slikken, het verhaal kwam hem vagelijk bekend voor, maar hij vermande zich. Voor sombere gevoelens was hier geen plaats. Hij moest de man helpen, zoveel was zeker. - Zou het kunnen zijn dat U dat verhaal onthouden hebt omdat U als kind spanningen tussen Uw ouders hebt ervaren en die ervaringen niet onder woorden kon brengen? Maarten Weiland sperde zijn ogen wijd open, zijn mond beefde, Matthias merkte dat hij met zijn suggestie, die hij zelf toch al te voor de hand liggend vond, doel had getroffen. - U weet niet hoe dankbaar ik U ben voor deze opmerking. Zelf heb ik nooit aan deze mogelijkheid gedacht... maar nu U het zegt: ik leefde met mijn moeder, in haar eigen wereld. Als zij leed heeft zij het nooit getoond. Maar een enig kind is gewoonlijk vroeg wijs en alles wat ik om mij heen zag gebeuren, overtuigde mij ervan, dat zij diep in haar hart heel ongelukkig moest zijn. Ik voelde mij haar trooster en beschermer. Mijn vader was in al die tijd nauwelijks aanwezig, hij stond meer op de achtergrond. Hij was een zwaarmoedig man, die slechts over één hartstocht leek te beschikken: patience. Urenlang legde hij zijn kaarten. Hoe meer Maarten Weiland sprak, hoe meer hij uitgeput leek te raken. Matthias gevoelde allengs een warm gevoel van erbarmen, al bleef hij zich afvragen waarom hij nu juist de persoon moest zijn aan wie dit alles verteld diende te worden... - Kunt U me zeggen, waarde Weiland, waarom U mij na al die jaren heeft opgezocht? Maarten schrok op uit zijn reverieën. Matthias' toon had hard geklonken, was bijna schel geweest, zijn gelaat leek koud en star, van een stille boosaardigheid... - U heeft gelijk. Ik moet mij nader verklaren. Mijn moeder is niet zo lang overleden en het was om die reden dat ik haar papieren moest ordenen. Maar belangrijker nog, was dat ik voor het eerst in haar boekenkist heb gesnuffeld. Toen ik het deksel oplichtte, was het of tegelijkertijd een luik in mijn geheugen werd geopend. In de kist trof ik boeken aan die mijn moeder hartstochtelijk moet hebben gelezen toen ik nog een kleuter was: Quo Vadis, Het vier en twintigste uur, De kardinaal. Ik zag de boeken weer die vroeger op het tafeltje bij de haard hadden gelegen, van Willy Corsari, Marie Koenen, Jan den Hartog. Het waren voor mij als kleuter gesloten boeken, waar mijn moeders dromen in opgeslagen moeten hebben gelegen. Wat had ik daar met haar graag over gesproken. En terwijl ik ze langzaam door mijn handen liet gaan, ze openvouwde en hun versleten geuren opsnuifde, vermoedde ik dat ze het geheim bezaten van de wereld waar mijn moeder en ik in leefden. Nooit heeft mijn moeder mij daaruit voorgelezen... Maar terwijl ik de boekenkist uitpakte, besefte ik plots dat zij mij misschien op een andere manier had voorgelezen, misschien had zij stilzwijgend voorgedaan hoe je moet lezen, hoe je dromen moet koesteren. | |
[pagina 60]
| |
Of anderszins nog: dat zij de boeken vóór mij gelezen heeft, dat zij ze bewaarde opdat ik ze, eenmaal in haar leeftijd zijnde, ze zelf zou lezen - om iets van haar zwaarmoedigheid te begrijpen, van de diepe bronnen van haar ongeluk. Misschien is dat ook de reden waarom ik me er al die jaren zo strikt afzijdig van heb gehouden, dat ik geen kennis wilde nemen van haar ongeluk... ik weet het niet... Maarten Weiland leek na zo lang gesproken te hebben dodelijk vermoeid. Hij maakte een vaag, afwerend gebaar toen Matthias hem wederom thee wilde inschenken. Buiten tastte een zachte bries de ramen af van de kamer waar zij zaten. Zo nu en dan likte de regen de ruiten. De voetstappen van een verdwaalde voorbijganger klonken hol en stierven weer weg... - Wellicht, Weiland, wilde U louter voorkomen om in die romans het beeld te lezen dat zij zich al dromend van U moet hebben gemaakt. Maarten glimlachte en knikte... - Ik moet U eerlijk bekennen dat ik tijdens het opruimen een enkel boek heb opengeslagen... die beletseltekens... die zachte lispelende woorden... die stijve dialogen... die overbodigheden en herhalingen... ik weet niet wat mijn moeder daar nu in had te zoeken... mijn smaak heeft zich in een volstrekt andere richting ontwikkeld. - Maar het zou kunnen zijn, onderbrak de schrijver zijn gespreksgenoot, het zou kunnen zijn dat dat nu de blinde vlek is waar U het over had, dat overblijfselen van de wensen en angsten van Uw moeder in U voortleven, dat U die boeken dan wel feitelijk niet gelezen hoeft te hebben maar door de leeservaringen van Uw moeder woordloos aan U zijn overgeleverd.. U leefde tenslotte, zoals U zei, met haar in één wereld... Matthias Leverstein vond het heel aannemelijk wat hij zei. Zou zijn heldere intuïtie hem dan toch niet in de steek hebben gelaten? Je zou - zo peinsde hij verder - over de mogelijkheden en talenten van een archeoloog moeten beschikken om de prehistorie van iemands biografie en dus ook van iemands leesbiografie te kunnen doorgronden. Hij dacht aan zijn artikel over de betekenis van namen, dat hij deze avond nog moest acheveren. Door het gesprek van de wonderlijke kerel was hij wel op een idee gekomen. Namen maken ook deel uit van verhalen. Je zou de verhalen moeten kennen, hun ontstaansgrond, om iets van de verborgen oorsprong van de namen te kunnen achterhalen. Naam-archeologie, dat woord moest hij in zijn artikel beslist bezigen. Matthias keek op uit zijn bespiegelen, zag zijn gespreksgenoot tegenover zich, starend naar een punt in de verte. Hij herinnerde zich de koortsige woorden die Weiland aan het begin van het gesprek naar voren had gebracht... verdwenen moeder... Charles en Charlotte... en nog voor hij de vraag had kunnen stellen, nam Weiland de draad weer op en nam een voorschot op de gedachten van de schrijver, want precies op het punt waarop bij Matthias een nieuw idee werd geboren, zei de bezoeker: - Ze had ook al Uw boeken, mijnheer Leverstein. Ik had nog nooit van U gehoord en | |
[pagina 61]
| |
wellicht zou Uw naam zich ook niet in mijn geheugen hebben genesteld, wanneer ik niet bij het doorsnuffelen van een van Uw boeken een aantekenbriefje van mijn moeder had gevonden, een bijzondere gebeurtenis mag ik wel zeggen, want mijn moeder heb ik nooit aantekeningen zien maken. Het is voor mij het enige document van haar leeswoede, want zij had daarop geschreven, in kinderlijke letters als ik dat zo mag zeggen: Mijn lievelingsboek: Charles en Charlotte. Het is het enige spoor dat ik heb gevonden van haar dromen en fantasieën. Ik heb naarstig gezocht, in de kist, door het hele huis, maar nergens kon ik een boek van die titel vinden. En aangezien ik het briefje in een van Uw romans aantrof, dacht ik dat U me wellicht zou kunnen helpen... maar ik werd bezocht door een hevige beschroomdheid... Ik zou U ook niet hebben aangeklampt als U zelf niet mij bij U had uitgenodigd... Heeft U niet een boek geschreven met een gelijkaardige titel? Plotseling kwam het boek scherp voor zijn geest. Matthias herinnerde zich de bittere kritiek op de roman van zijn collega die zoveel succes oogstte en zoveel roem had verworven, met zo rommelig geschreven romans, met zo'n slordig gebruik van interpunctie, met zo ongeloofwaardige plots. Misschien was het jalousie de métier geweest, maar hij had het nooit kunnen verkroppen dat zij wier boeken zo op die van Vicky Baum leken zo'n lieveling van het leespubliek was geworden en dat datzelfde leespubliek voor zijn toch werkelijk literaire werk geen enkele aandacht op had kunnen brengen. Hij besefte nu dat roem vergankelijk is, want wie las nu nog de romans van de schrijfster, terwijl hij toch met zijn werk op zijn minst een voetnoot in de literatuurgeschiedenis was geworden, maar wel geschiedenis... weer doken de sombere gevoelens op die hem de hele dag al zo hadden afgeleid. Matthias vermande zich door te zeggen: - Er bestaat inderdaad een boek met zo'n titel, waar U het over had, maar het is niet van mijn hand. U moet een jaar of twaalf zijn geweest toen Uw moeder het las... Was het niet in dezelfde tijd dat U het verhaal hebt gelezen van die aanstaande bruid... Dat is meen ik te weten een verhaal van de hand van dezelfde schrijfster... Maarten Weiland keek verrast op - Heeft U dat boek? Wellicht is dat het eerste boek uit mijn moeders bibliotheek dat ik geheel zal lezen.. - Nee ik heb het niet in bezit... en onmiddellijk beseft Matthias dat zijn heldere intuïtie hem deze dag toch niet, zoals hij eerder vreesde, in de steek had gelaten. Want hij had deze avond dezelfde schok ondervonden als een van de helden in de roman waarover zij nu spraken: die held had ook een gedaante in de verte zien staan en zich ook vergist in de sekse van de persoon. Charles en Charlotte waren twee kinderen, levend in een besloten wereld. Toen Charles op prille leeftijd door een afschuwelijk ongeluk was gestorven, kon de vader waarschijnlijk het verdriet niet verwerken en zag hij in zijn overgebleven dochter zijn verloren zoon. Het kind voegde zich naar de wensdromen van haar vader en zou zich tot laat in haar leven gedragen als was zij een jongen. Daarom had men zich zo in haar | |
[pagina 62]
| |
sekse kunnen vergissen. Toen hij kort de inhoud van de roman had geresumeerd, kwam Matthias tot de volgende conclusie: - Je blinde vlek, waarde Weiland, is - en dat kunnen we in dit boek, hoe onbeholpen het ook is, leren - de blik waarmee je ouders naar je keken, voor of na de geboorte, dat doet er eigenlijk niet toe. Het is die blik die je tot de jouwe hebt gemaakt en die je niet kunt zien. De filosoof zou zeggen: je weet niet langer hoe je de blik van het subject van die van het object kunt onderscheiden... Toen werd het heel stil in de kamer. Na een langdurige pauze, waarin beiden zwegen, fluisterde Matthias: - Ik zou dat boek maar gaan lezen wanneer je niet de rest van je leven als held van een sentimentele roman van veertig jaar geleden moet slijten... Nauwelijks had hij die woorden gezegd, of er brak een hels onweer los, de ramen klapperden open, een windvlaag nam bezit van de kamer en het leek Maarten of hij zijn moeder voor het venster zag verschijnen en haar recht in haar gezicht keek - oog waarin de pupil ontbrak...Ga naar voetnoot* |
|