afbeelding van een groep mensen stelt overtrof mijn grootvader zijn collega's, zelfs de bekendste, Johan Braakensiek, met gemak.
Mijn grootvaders coloristisch talent kwam pas tot gelding nadat hij, in 1904, de Prix de Rome had gewonnen. Dat is eigenlijk raar, want op de Rijksakademie, waar hij als volslagen tekenleraar nog een paar jaar de lessen van August Allebé had gevolgd, was het onderwijs wel uiterst academisch, maar colorisme paste daar heel goed in: Allebé was op zijn eigen, bescheiden en (alweer) academische wijze zelf een colorist, en de toonaangevende schilders in Nederland, de gebroeders Maris, Mauve, Weissenbruch en Breitner, waren het ook. In de jury voor de Prix de Rome zaten naast Allebé en de saaie academicus Van der Waay ook Willem Maris, schilder van het zonlicht op koeienflanken, en Jac. van Looy, laureaat van een paar jaar terug, die in die jaren overigens bezig was aan zijn meesterwerk op alle fronten, de roman De wonderlijke avonturen van Zebedeus. Niet onbegrijpelijk dat zij mijn grootvader bekroonden: de schilderijen die hij op de Akademie maakte getuigden van veel talent. Maar wel onbegrijpelijk dat mijn grootvader zelf in dat milieu zijn coloristische gaven nog niet had kunnen ontwikkelen; zijn academische producten liggen meer in de lijn van totaal oncoloristische schilders als Puvis en Burne-Jones.
Misschien maar goed, want toen mijn grootvader zijn Prix ging gebruiken en op weg naar Rome of Madrid wat rondkeek in Parijs ontwikkelde hij een ander colorisme, een colorisme dat op het eerste gezicht alleen de naam gemeen heeft met dat van de Marissen. Het is dan ook geen wonder dat de juryleden meenden dat het met mijn grootvader de verkeerde kant op ging, en hem, toen hij (dat was verplicht) halverwege een aantal werkstukken had opgestuurd, de rest van de prijs hebben onthouden. Ach, Willem Maris was oud, maar Jac. van Looy met zijn (nog steeds!) ‘andere’ proza had beter moeten weten. Enfin, zelfs Van Gogh was in hun kringen toentertijd nog niet reçu, en aan Van Gogh, die juist wereldberoemd begon te worden terwijl zij, die toch zoveel meer talent hadden, dat niet waren, had het werk van de jonge bekroonde doen denken. Die had zelf trouwens al wel wat meer gezien dan Van Gogh: Van Dongen, Derain, Matisse... maar deze ‘fauves’ waren in Nederland nog niet bekend, behalve natuurlijk de eerste, maar ook die was pas in Frankrijk colorist geworden.
Een colorist - wat is dat eigenlijk? Colorisme heeft natuurlijk met kleur te maken, en alleen mensen die met kleur werken kunnen coloristen zijn: schilders, componisten van orkestmuziek, dichters misschien. Maar niet alle beoefenaars van die kunsten zijn coloristen, de meesten niet, en die het zijn, zijn het nog niet altijd: mijn grootvader werd het op zijn vierentwintigste, Pougny veel later, Kandinsky, Tijtgat, Van den Berghe en andere tijdgenoten omhelsden het colorisme maar voor een beperkte tijd. Het colorisme is niet alleen een kwestie van talent, maar ook van stijl; in de stijl van de vorige-eeuwse romantici, ‘pompiers’ en ‘Pre-Raphaelites’ had het minder gepast dan in die van Haagse School en impressionisme, en in de postimpressionistische stromingen was het, om zo te zeggen,