De Revisor. Jaargang 23
(1996)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
WinternachtEven weg van de tafel, de drank,
sta je buiten gewoontegetrouw van de steiger
te wateren, op ijs nu het klatert.
Klinkt binnen de vier seizoenen de winter.
Dat je denkt dat het klopt, het is goed.
Dat je de deur opengooit en ze zegt buiten te komen,
de hemel te zien.
Niet om de sterren, maar om ze te zeggen,
onbeholpen even te pakken, naar buiten te duwen
dat het klopt.
| |
[pagina 88]
| |
JachtdagHet vak wordt uitgedreven,
in alle hoeken van het veld zit een geweer gedrukt.
Klappend jaag je hazen in de dood. ‘Wraah’, roep je:
‘wraah’. Een haas springt op en loopt zijn vlucht,
voordat hij voor het laatst plast in handen van de
jager.
Je bent opgewonden schuldig.
Zoals vroeger met kikkervisjes op een snijplank,
maar nu met drank en erwtensoep. En vijftien kerels
die er geen van allen been in zien.
| |
UiterwaardenMet een stok brak ik een eend
de nek.
De poten in het ijs,
de kop geheven,
werd het achterlijf
uiteengereten door drie kraaien.
Voor vier vogels,
in dit veld een stip,
moet in dit gedicht
het landschap ruimen.
| |
[pagina 89]
| |
·
Wispelturig viel na de dooi
de vorst weer in de maat van
korte venijnige dansen in de dag en dan weer
in het donker liggen wachten op de slaap.
En dan de slaap en dan de korte venijnige dansen
van de dag. En dan weer wachten in het donker op
de slaap.
Als straks de lente aan de scherpe randen likt,
raakt alles in paniek van nesten, neuken, hongerig
kroost;
maar ik schud dan de haast van 't lijf
als water van handen.
·
Goed, je gaat eruit, je gaat varen;
de hond blaft zacht omdat je fluistert, want er is een
vrouw die slaapt in huis.
Het is koud, het riet is kort, het is verrekte koud. En
dan als de donder terug; je hebt reeën gezien, een
roerdomp en baltsende futen.
Je wekt de vrouw en inventariseert: de reeën, de
roerdomp en de baltsende futen. En je weet dat dat
nog anders moet. Eigenlijk moet dat juist in het ge-
heel niet.
|
|