| |
| |
| |
Kees Ouwens
Zes gedichten
Meester van de knechtschap
Taxichauffeurs naast hun broodwinning, vreemdheid
van het gangbare, een plein voorlangs het station
Tussen de dorpen op een paaszaterdag begin april,
als het licht halen komt de zaken de lieden bij
Achten buiten hun weten, zijn orde van kijken, in
hun handeling zijn aandeel nu hij zijn pas inhoudt
Bij het spoor, en omziet, en opnieuw een ogenblik later,
het spoor overgestoken, als hij doorziet bij eenheid van
Tijd en plaats dat hem opviel te handelen buiten verbond,
zich te heugen de inzet in het licht van de opbrengst, hun
Broederschap hun levenden lijve hun ophef, het tafereel
dat zich afspeelt want uitwijst in de schijn van
De avond, en hoogop gaan de bomen, hoe het uitstel
betekent geen overkant is er dan het perron in
De langsrichting, dat hij opstapt tegen de regels, waar
de reiziger te wachten staat niet te zijn overgezet
| |
| |
| |
Behandel ik het schone...
Behandel ik het schone, het goede, het ware?
De godgelijkheid heb ik gerangschikt, afgesmeekt
En zie: de god in mij velde geen oordeel over hun rang,
want mijn behandeling had hun lief nevenschikkend
Want zoals het dier, de plant, vermenigvuldigt de mens
zich, en de tijd kent geen rangorde of rem, geen daden
Daarom zal ik helder zijn als de koraalzee, als
de vissen zwevend in scholen en als solisten om
het rif uit de dieren geboren, de dieren als bloemen,
als holtedieren, als aarzen bloeiend in water, en
de handen geboeid, ongeblinddoekt de ogen, de monden
wijd als mazen vergaat het de vissen, want zij zijn
de mens voorgegaan en bij hem ten achter gebleven
zoals de golf, van zijn struikelblok: de kust, onkundig,
breekt, gevloerd het strand afschuimt als een zoele
brand, bruidskleed gedragen, gegleden, vruchtbaar
beginsel, fruitig sop, keurs gevloeid tot de voeten, want
zij bezaaien de rok als gemmen
En ik heb gezien dat de verhouding van verplaatst
vocht, verplaatsend volume, element en geneugte ruimte
schept voor de cellen om zich te delen, en dat zij
niet slijten in evenwicht en aan elkaars ritme, en
dat hun vermeerdering het ontbreken is van verandering,
van het bewustzijn van zonde
| |
| |
| |
Het goede het ware...
Want de aarzeling, heb ik ingezien, is de zonde
buiten bereik van het bewustzijn: een zaal is het
vrij van mest, een beheer is het in zijn kunnen
Angst, in dat licht, is het ontbreken van het bewustzijn
Want de aarzeling van de woorden: welke er geroepen zijn,
hoe hun gelid: de aarzeling overwonnen, is gerangschikt,
is de inkleding van het vlies
De wegen laten zich aanleggen maar zijn zwak;
de gronden laten over zich lopen maar liggen gewonnen;
de levensaders kruipen voortaan maar staan sterk,
en ik zeg u: hoe overvloediger het voedsel, des te gretiger
de steden, want hun honger treedt de akkers met voeten
De auto's, dan ook, als het zaad in de voren, laten zich
aanzuigen buiten bereik van het bewustzijn van verstoring,
en de wegen van vroeger verliezen hun oorsprong
Mijn taak is het dan ook om de angst, het verlies
van het bewustzijn van zonde te isoleren van zijn val;
de ogenschijnlijk onherleidbare angst die, ik beken het,
Want de vleugels dun ik uit en spek mijn spanwijdte;
mijn spanwijdte voed ik met mijn herleiding van de angst
op het bewustzijn van doem
| |
| |
| |
Komt niet op de vleugelen van de zwaluw...
Op een woensdag was ik er in de straten,
in de vijfde maand begon er de avond,
aan de rivier lag het in zijn eer hersteld
onder een lucht vrij van nabijheid en wolken
Krachtens een wind uit het Noord-Oosten de huid
een bezoeking, en dat het rotsvast
mijn tijd had doorstaan heb ik niet getracht
Toen ik er was in de tijd van anderen.
Zijn winkelpuien, woonhuizen en archeologieën,
van materie, heelmeesters en hernieuwing
haalden het uit het slop met ingang
Van mijn loop retrograde. Van plaveisel de straten,
veelal gepleisterd de muren, om te schuwen de ruiten,
week het open verbrekend de wet - het stelsel volgend
de teerling - om te barsten het niets, de stof
Uit zijn voegen gelicht in het spoor van de worp, de duur
de dans, het gaan langs de huizen ontsprongen, de breuk
van oorzaak en gevolg met hun keten in een golf
Of een zweepslag, in het ongewisse gelaten:
dat u uitbrak per bloeding of verstopte het vat
| |
| |
| |
De tijd ontbreekt voor zijn omhaal van wegen
Op de woensdag ook dat ik de plaats van uitblijven
uit was per auto getweeën, stond ik er bij stil
in het voorbijgaan alleen, dat het achter zich verloor
tot in mijn cellen, om bezocht te worden
Bij de eerste gelegenheid er naar om te zien
langs de weg retour; een uithoek dwars op de route,
de flanken een zuilenrij van kapitelen rijziger
dan de zuilen, een grasakker een abside diep,
Het perspectief afgegrendeld in koor,
hof van verblijven, onthouden vat, herkenning
vrij van signalement, en het loof was nog vleselijk
Laatstleden voorgevallen is het doel, de daad
gevoegd bij de drijfveer om in niets
te verschillen van de plaats gepasseerd,
het oord dat u opentrok als een lade uw lijf in
maar de weide was plantaardig van aanzijn
| |
| |
| |
Gelukkige brenger
De zee ben ik gaan zien zonder last
mijn handen wilde ik vrij hebben
mee alleen mocht mijn lichaam
En dat de nevels aan land gingen
met de wind mee die draaide, dat
dit een schaduw legde over mijn ogen
Toen het duin gloed verloor op mijn
nadering want blond zich getoond
had maar vaal was geworden
Bij mijn klim de laatste rij over -
heb ik mij eigen gemaakt na een
weifeling of de thuisreis verkiesbaar
Was boven de gang langs het strand
in de dampen, en waar in mijn hoofd
het beraad ging tussen heenreis
En aftocht: dat ik het onbestemde te
duchten had maar de leemte te vrezen,
zetten mijn voeten mij over het pleit
Heen vanzelf, om mij wijder van huis weg
te dragen de laatste steilte, omlaag de flank
van de zeereep, in een val sprongsgewijs
Het zand te vlug af waar de korrels
verglijden, en mijn lichaam dat vaart
maakte kon uitlopen tot het water mij keerde
|
|