| |
| |
| |
Jacob Groot
Blauwen
Blauw (remix)
Dat God zich verbergt in zichzelf zoals jij in jou
meldt hij door middel van zijn doel: dat is je gevoel
te laten doorgaan en doorgaan voor je oppervlakte
waaronder je verder niet gebukt hoeft te gaan, tenzij
je hem zoekt, wat geen zin heeft, want zomin als de boom
gezocht wordt door bladeren noch de stormvlaag die ze
schokken laat, biedt het schelpenstrand soelaas aan
het schelpdier, in zo'n schulp gekropen staat ook
het klimaat bloot aan de wind, en hef je, vol schroom,
je hoofd hemelwaarts, meer dan de sterren, voor zover
zichtbaar, zie je niet, maar staar je naar hetzelfde
soort blauw, zich als in droom welvend om de duinen bij
avond, dan lik je de slagroom met je ogen en proef je
de melk diep in het blauw, dat zich verbergt in dit blauw
| |
| |
| |
Getekend
De tijding die het doorgaf leek beperkt tot zichzelf
en al sijpelde het grasperk dronken van hemelse buien
was dat niet de manier waarop je het zag, zichzelf
te buiten gaand terwijl het binnenkwam in een innerlijk
dat losbrak van de beschrijving, en je in zekere zin
waarnam toen het zich ontsloot, ofschoon zinvoller
zou zijn om het gewoon te zeggen: hoe je dodelijk liefde
bedreef met het zich volledig gevende, dat niettemin
afwezig bleef, en je daarom beschreef door middel van
je blik die tekortschoot, alsof je doelwit, nogmaals,
niet zo'n koel vloeiend, bijna geronnen, nu van de dagtaak
topzwaar licht, noch dit rijpste zomerveld, langs de dijen
van de duinen betrof maar toch, al met al, een teken erin,
nog onbenoembaar, dat zelf ook wachtte op nader bericht
| |
| |
| |
Natte motor
Dat je het nog niet gezien hebt of dat er meer
is te zien, dit heeft je het huis uit gedreven
naar de rand van het veld opnieuw en ook nu weer,
gutsend als buien of subtropisch hemels, even
valt het licht op je handen als een concrete
gave die niet kan worden herleid tot een gewricht
of spanne van je tijd binnen de voelbare vete
buiten je om, en daarom druk je je gezicht,
hoe oneigen tot dan toe, dieper in de lucht
en vervolgens midden op de lichtval open
voor je onder het regenloze blauw, en geen vlucht
vormt het, voel je zeker, eerder een ver dopen
van jezelf in een ter plekke stuk brekende vrucht
die zelf ook popelt om je erin te laten lopen
| |
| |
| |
Wit metaal
Steeds milder en tegelijk in het muntigste hart
van je mogelijkheden raakte je theorie over de
samenleving, en zonder op wraak te zinnen tartte
je de kern: dat die zich overal bevond, zonder
verder weg te zijn, waardoor je in de keuken kon
staan tandenpoetsen en door de ramen, spiegelend,
keek hoe de melk, zo kalkrijk, hard weg weggereden;
één enkele melkbus vol tandpasta, dacht je, zou
echter voldoende zijn voor een heel jaar, en door
het dorp mocht het ratelen van de bussen niet langer
een bouwsteen zijn van de avond; deze zelfde avond
nam je nu in haar greep zoals ze was, uitsluitend
verwijzend naar de ander in zichzelf, die, volgens
jou, als een zere kies toch al je aandacht trok
| |
| |
| |
Of toch zijn faam?
Heel het ongehuifde gewas en alle paddeblote vruchten
in het openbaar afdroppen van zaad rondom hun stammen
omringd door die stromende dossen onder open luchten
als doopvonten voor je hoge ogen hebben je doen landen
aan de andere kant van de sloot, waarin de waterplanten
onbewust bogen en gelubde geschubden peilloos vluchtten
om zich, nagestaard, te bedekken, en in het gras staande
te midden van de je schuddende juli ben je, eerst schuchter,
allengs gewender en ten slotte, in de elementen in je element,
je gaan ontdoen van het laatste om je lichaam liggende cement
dat je nog voelde, en dat waren je gedachten over dit lichaam
voorzover beklemd, gemakshalve in de vorm van je overhemd
en daarna dan van dat bedachte zelf omdat je nu, fel, in naam
van jezelf je vel, zozeer begeerd, open deed voor haar faam
| |
| |
| |
Blauw (trance-versie)
Naar de rand van het veld kon je lopen en dan
iemand roepen, maar niet meer worden gezien,
en je wegkijkend verdwijnen terwijl je bleef staan
luisteren of de verte vol van enkele boomgroepen
zich volzoog met steeds flauwer, haast fijner blauw
waarin je diep van binnen meebewoog tot het licht
schommelde, het, in deze stand, je met het bouwland
van de gewassen, dierlijker geurend, alsof je gezicht
vlakbij je eigen kwam, mengende, dit vermengde je met
jezelf in een mate die het veld tekortkwam, en wat je
doorgrondde was een surplus aan het gemeenschappelijke
dat verloren ging toen je je omdraaide naar het huis,
weggevallen in de verte; iemand zag je zonder te roepen
wie bedoeld werd, en er speelde geen enkele vervreemding
| |
| |
| |
Ruimte Nu
Violet lokte de sloot en tussen de waterplanten
klopten je polsen, je hoofd gericht op de pluimen
langs de kanten, waarachter de wilgen, in dezelfde
blik opgenomen de espen in rij, rank, en de vachten
van de linden om de verre toren, zag je, dwars over
de licht op groen gemaaide weiden de afstand tussen
je ogen en wat ze opnamen als een opwindend verschil
in kleur onder de staalblauw gewaaide lucht, nu vrijwel
wolkenvrij, en je ondervond ruimte nu gekoppeld aan
je ogen, als een genade van lichamelijke oorsprong, je
eigen, doortrokken van het zo verworven, in het verlangen
naar jou, vreemde, schokkend door je ingenomen, zodat
je, gewoon gedwongen, een slok water nam, en je opwerpend,
de armen uitsloeg op de wijze, meteen nagedaan, van eenden
| |
| |
| |
Een gewone avond in Venhuizen
Wanneer Nederland nu, en je keek dwars om je heen
in je polder met de dijkpolsen door het verschiet
een reusachtig gebied zou zijn, zei je, en ergens
ver weg, aan de andere kant, was zo'n halve eeuw
terug een duimklein Amerika binnengevallen door
de iets grotere Canadahand, dan liepen ze daar mooi
op klompen, ja, zei ze, terwijl ze haar lolly liet
rollen en haar lippen tuitten ja zuigend ja de lucht die,
zelf onweerstaanbaar, haar gewoon evenaarde in kleur
en wegwelving of vulvovaginale bonbonslijtagegeur dieper
dan de zwaluwen nu peilden in het avondlandelijke zoetste
slagadersysteem, waarin je haar al begonnen, fluisterend,
was te benoemen tot je schoonste heid, majestij, en zij je,
op haar beurt, luisterrijk bloedend meevoer in haar sleur
| |
| |
| |
Bron
De inhoud kon open; de sloot wilde ononderbroken bloot
leggen; de smid klonk het ene aan het andere metaal tot
het slot onder vuur lag en je wegkeek naar je eigen handen;
uit de monding van je nabijheid schoot de verte zich weg:
Je hebt het ontelbare malen uit je hoofd geleerd en nu
ben je eindelijk vergeten waar het om ging: daarom; om
die reden begon je opnieuw te studeren en zag de horizon
als een variant van je eigen onzichtbaarheid; telkens stond
je te vroeg op om het later te maken; niemand hoorde je
toen je, in de deur van de smederij, kwam voor de klank
van het klinken; de schittering echter bevond zich op
een steenworp afstand; het paard, in bevroren galop, op
het punt zich, willoos, te laten beslaan, sloeg zijn te
oude hoef tegen het wegdek, en liet het zelf nog vonken
| |
| |
|
|