De Revisor. Jaargang 23(1996)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Toon Tellegen Vier gedichten Er zit een mug op mijn hand. Die mug wil dood, dat kan ik zien. Daar heb ik een duur en onvermurwbaar zintuig voor. Muggen kunnen zichzelf niet doden. Dat kunnen ze niet helpen, ze zijn arm en oneindig oud. Het is avond. De maan komt op. Buiten, onder mijn ramen, gaan de eerste mensen dood. ‘Vanzelf, het gaat zó vanzelf...’ roepen ze nog. Zie hun muilen! De vlammen van hun waardigheid verlichten de wereld. De mug vliegt weg, vliegt naar een lamp. Een lichte walm. Het leven is al zo eenvoudig en het wordt steeds maar eenvoudiger en eenvoudiger... Ik doe het licht uit. Een milde duisternis. Niemand weet wat ik denk en wat ik ooit eens denken zal. [pagina 26] [p. 26] · Ik ben een landschap, laten wij een landschap van mij maken, laten we in een auto aan komen rijden en uitstappen, laten we door een hek naar mij kijken. Een van ons moet zeggen: misschien is er wel een schat in dit landschap, laten we gaan graven, laten we goud vinden. We klimmen over het hek heen. We graven. We graven verbeten. We vinden goud. Goud! Goud! Maar wat kan goud ons eigenlijk schelen? We leunen op onze schoppen. Hoog boven ons de wolken. Laten we tevreden zijn met niets, laten we weer verder rijden. De zon mag ondergaan in dit landschap, mag zijn laatste stralen over de velden laten glijden, tegen de heuvels op, over de toppen van de beuken. Wij rijden ergens anders heen. Wij zingen, onze raampjes zijn open, onze radio staat aan. [pagina 27] [p. 27] · Zal ik weggaan? Zal ik verdrietig worden en weggaan? Zal ik het leven eindelijk weer eens onbelangrijk vinden, mijn schouders ophalen en weggaan? Zal ik de wereld neerzetten (of aan iemand anders geven), denken: zo is het genoeg, en weggaan? Zal ik een deur zoeken, en als er geen deur is: zal ik een deur maken, hem voorzichtig opendoen en weggaan - met kleine zachtmoedige passen? Of zal ik blijven? Zal ik blijven? [pagina 28] [p. 28] Nee Nee was een klein woord, een onbeduidend woord. Het luisterde naar de grote woorden Ja en Wij en Altijd. Het bestudeerde de kruimels van hun gedachten, die zij soms van hun tafel lieten vallen. Het was geen dom woord. Op een dag kroop het naar de keuken, klom op het aanrecht, greep een mes en at het op. (Woorden kunnen dingen eten.) Het was nog steeds een klein woord, maar geen onbeduidend woord - dat nooit meer - en het ging terug naar de kamer, zat onder de tafel en luisterde. Vorige Volgende