De Revisor. Jaargang 23(1996)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Peter Verhelst Drie gedichten · Ik heb op de stoel plaatsgenomen. Iemand komt de kamer binnen en gaat schrijlings op me zitten zoals hout op het vuur zit te broeden op zijn eigen vernietiging. Er wordt niets gezegd. Wat ons verbindt is een tong die aan het flakkeren gaat. Die tong trekt ons naar elkaar toe, maar we blijven achterover leunen. Scherpgesneden halzen. Ernst. Onder de oogleden tollen de pupillen omdat ze ons onophoudelijk dromen moeten brengen tot die droom van een kus ons eindelijk heeft verteerd. [pagina 28] [p. 28] · Ik ben van mijn man het bloed waar hij donkere geheimen doorheen roert tot ze opstijven; een vuurrood kind uit gelatine dat uit de keel schuift, hijgend neerhurkt op zijn handpalmen en hem aankijkt, verbluft, alsof er geheimen zouden bestaan die niet met de dood te maken hebben. We dragen verglaasde vruchten. Vier voeten tot de enkels in de grond. Worteldraden op het hoofd. Dat kind heeft hij over me uitgesmeerd, vermengd met aarde. Naar die jurk houdt hij tien vingers op waarmee ik lippen vouw uit het vlezig fluweel. Die mond. Die wanhoop. Hij knielt neer en biedt zijn handen aan. Ik krul mijn tong op, schuif een van zijn vingers in de natte ronding en wacht. Hij heeft die trekker maar over te halen. [pagina 29] [p. 29] · We wilden het allebei. We hadden er zo lang naar toegeleefd. Zwijgend gingen we zitten, recht tegenover elkaar. Ik was één en al oog. En jij, eerst nog van me afgewend, dan door je handen bedekt. Je liet ze door mij wegplukken, die vingers. Sloot je ogen. Toonde mij ten slotte de teer glanzende, fijngeaderde binnenkant van je mond. Daarna kwam jij onder de ogen te zitten, wreef de vingers uit mijn gezicht en over mijn oogleden en langzaam liet ik mij op mijn beurt tot de bodem, tot en met het laatste woord, door jou leegdrinken. Vorige Volgende