| |
| |
| |
Roel Bentz van den Berg
Venti quattro mille baci De kus in de popmuziek
‘Is he a good dancer?’
‘Whaddya mean, is he a good dancer?’
‘Well, how does he dance?’
‘Close. Very very close.’
The Shangri-Las, Give Him A Great Big Kiss
Agnes Schuddeboom heette ze. Ik bedoel, zo heette ze dus echt. De naam klinkt verzonnen, ik weet het, ontleend aan een melige strip of Tiroler seksfilm, maar hem veranderen omdat hij in een verhaal over De Kus te mooi is om waar te zijn, verdom ik. Temeer daar ik, toegegeven, de stille wens koester dat ze dit leest, Agnes Schuddeboom, en mij een briefje stuurt - grote ronde, vrouwelijke letters op geparfumeerd roze papier - met een recente foto waaruit blijkt dat ze in vijfendertig jaar tijd weliswaar iets ouder is geworden maar verder net zo spectaculair mooi en sexy is gebleven als ik mij haar herinner. Ze is haar hele leven blijven hopen dat wij elkaar nog eens terug zouden vinden, schrijft ze. Ik bel haar op, we spreken af, we scheuren elkaar de kleren van het lijf, ik ga nooit meer weg. Doek. Staande ovatie.
Ze was het eerste meisje waarmee ik heb gekust, Agnes Schuddeboom. Niet het allereerste meisje natuurlijk - Pini, Roberta en Marieke waren haar voorgegaan, maar bij hen was er eerder sprake van ‘zoentjes’ (als in ‘zakdoekje leggen’ en ‘kom eens bij tante’ en ‘1, 2, 3, 4, 5, 6, zééé-ven, wie moet ik een zoentje geven?’) dan van serieus kussen. Een verschil van dag en nacht, van Adam en Eva voor en na de appel.
Ik was twaalf en zag er dankzij mijn kuif, nauwe pijpen en van Elvis afgekeken opgetrokken rechter bovenlip uit als dertien. Agnes wás dertien maar zag er met haar hoogblonde tegengekamde haar, klodders mascara en gulle figuur uit als minstens zeventien. Plaats van handeling was een strandhuisje in Bergen aan Zee - waar ik met mijn ouders op vakantie was en háár ouders een parkeerterrein en een snackbar beheerden. Vooral die snackbar was van belang, want in die snackbar
| |
| |
stond een jukebox en in die jukebox zat onder meer het over een a- en een b-kant van een single verspreide nummer Shout van de Isley Brothers (Wèèèè-èèèllllll... You know you make me wanna...) dat die zomer voor mij diep religieuze betekenis bezat, en dáár, voor het altaar van die jukebox, heb ik haar ontmoet, Agnes. Ik had net een kwartje in de gleuf laten glijden en stond op het punt B14 in te drukken (de code voor ‘Shout Part Two’), toen twee vreemde handen onder de mijne doorschoven, die met driftige tikken van de wijsvingers A19 indrukten - de code, bleek, voor Sweet Nothings van Brenda Lee. Ik draaide me om en keek Agnes recht in haar gezicht precies op het moment dat zij op nog geen halve meter afstand haar lippen wulps mee liet pruilen met Brenda Lee's half gekreunde en langgerekte ‘Mmmmmmm... sweet nothings...’ Ik had geen schijn van kans. Ik was op slag veertien.
Het regende gelukkig vaak die zomer, zodat mijn ouders met mijn twee kleine zusjes thuisbleven of met de auto naar Bergen Binnen reden, en ik met Agnes het rijk alleen had in het strandhuisje, waar wij middagen lang op een zanderig luchtbed in furieuze omklemming lagen en tongden tot onze kaken stijf waren. Méér dan gulzig tongen deden we niet. Ik had trouwens geen notie van wat dat ‘meer’ zou moeten inhouden. Ik niet. Agnes waarschijnlijk wel, heb ik achteraf vaak met een knagend gevoel van spijt bedacht.
Het heeft maar drie weken geduurd en ik heb haar - op een enkel, opeens dodelijk verlegen bezoekje van haar aan mijn ouderlijk huis in Amsterdam - nooit meer teruggezien, maar het effect van haar lippen op de mijne is altijd het criterium gebleven waaraan ik elke serieuze kus in mijn leven ben blijven afmeten. Niet te slap en te wijd en te nat en te passief - zodat je kaken voortdurend op gapen komen te staan - moest de mond op mijn mond zijn. Ook niet te dun en te strak en te tierig, zodat je de neiging krijgt om te gaan bijten, maar precies stevig en vol en geanimeerd genoeg - als een levend stuk kauwgum, zoet en roze-rood en zich vormend naar de mond die erop kauwt. ‘Je lippen, mijn bruid, zijn als druipende honing; honing en melk vloeien onder je tong,’ zo zegt de schrijver van het Hooglied van Salomon het.
Twee songs zongen wij meer dan andere, Agnes en ik, wanneer wij tussen het tongen door in de snackbar van haar vader met een (van haar Grote Zuster gebietste) Lucky Strike en een Cola uit een flesje bij de jukebox stonden, twee vertalingen: een uit het Engels en een uit het Italiaans. Die uit het Engels betrof Oh Carol van Neil Sedaka, waarbij ‘Oh Carol/ I am but a fool/ darling I love you/ though you treat me cruel’ door ons werd omgezet in ‘Oh Carol/ raad eens wat ik voel/ twee dikke tieten/ naast mij op een stoel’. Die uit het Italiaans was Peter Koelewijns versie van een zomerhit van Adriano Celentano, het eerste kus-nummer dat ik ooit hoorde, en
| |
| |
ging zo: ‘Wel 24.000 kussen, ik zou er geen eentje willen missen, en ik wil ze allemaal van jou-ou-ou, omdat ik zoveel van je houd’.
We imiteerden Koelewijns Brabantse accent - ‘vierentwintggg tuissend kûs-sû’ - en eindeloos zijn door het ritme afgedwongen verkeerde klemtóón in een strofe als ‘'k Wil 24.000 kussen/ die zijn dan om het vuur te blussen/ dat zo hevig in mij brandt/ Wat is er met mij aan de hand?’ Wat mij daarnaast echter speciaal intrigeerde - en mij op het spoor zette van een ware Scholastiek van De Kus - was de door de titel van het nummer gewekte suggestie dat ieder mens recht heeft op slechts een beperkt aantal kussen in zijn leven, 24.000 om precies te zijn. Je moest er dus zuinig mee omspringen, want op is op, en het zou zonde zijn als je op een gegeven moment De Ware tegen het lijf liep en je zat al aan je taks. Bovendien was het, gezien de grenzen aan de kwantiteit, zaak de kwaliteit en de duur van de kussen in de gaten te houden - want die twee factoren waren, gedeeld door 24.000, bepalend voor het soortelijk gewicht van de kus in ieders leven.
Het gewicht van een kus, leerde ik mijzelf later, véél later - Agnes Schuddeboom was van een herinnering alweer bijna fantasie geworden - afvragen: is dat niet net zoiets als het wegen van rook? Sigaret min as is rook, op die fiets? Een kus is immers niet iets materieels? Nee, maar ook niet echt immaterieel - daarvoor speelt het fysieke (mond, tong, speeksel, adem, reuk, etc.) er een te grote rol bij. Het moet dus iets er tussenin zijn, iets dat behoort tot het Tussenrijk, de Twilight Zone van de ziel, waar de signalen van het lichaam worden omgezet in symbolen van de geest en omgekeerd. Eureka! Ook theologisch was daar geen speld tussen te krijgen. Een kus is net als een engel: een manier om - waar woorden te kort schieten en het lichaam zijn geduld verliest - een boodschap van hart tot hart, soul to soul, over te brengen. Vooral de liefde - Gods minst onsamenhangende boodschap tenslotte - leent zich goed voor deze manier van berichtgeving, of, zoals de New York Dolls aan het begin van Looking For A Kiss zeggen: ‘When I say I'm in love, you best believe I'm Love, L-U-V.’
‘El-Joe-Vie’ - dat geldt zelfs nog op het moment van het Grote Afscheid, het moment waarop Ik Houd Van Je overgaat in Ik Houd Van Je, Maar...: de kus waarmee Judas Jezus verraadde, de kus waarmee Jezus in Dostojefski's Gebroeders Karamazov de Groot-Inquisiteur de mond snoerde, of de kus waarmee Michael Corleone in The Godfather II het lot van zijn jongere broer bezegelde, de Laatste Kus, The Kiss Of Death.
Liefde en dood, met een beetje oefening kun je iemands hele leven proeven in haar of zijn kus. ‘If you wanna know if he loves you so, it's in his kiss (that's where it is)’ zong Betty Everett in The Shoop Shoop Song en Cher zong het haar nog niet zo lang
| |
| |
geleden na. Het gewicht van een kus wordt uiteindelijk bepaald door hoeveel je er van jezelf inlegt: hart en ziel, of alleen hormonen, of zelfs helemaal niets, lucht (‘O, dag schaaaaaat, mwah, wat heeeerlijk om je te zien, mwah, en wat zie je er goed uiuiuiuiuit! MWAH’).
Ik stel me zo voor dat er zich op het moment dat het niet meer anders kan of je gaat iemand kussen - je hebt je sigaret al gedoofd, je ogen half geloken en verwacht elk moment de schok te voelen waarmee de wielen de landingsbaan raken - dat er zich dan vlak voor je mond, op ongeveer een tiende millimeter afstand, een soort hartvormig fluïdum vormt, dat razendsnel volloopt met al het gevoel dat je in de kus die je op het punt staat te geven wilt leggen, of beter: dat zwevende fluïdum wordt je kus op het moment dat je hem afdrukt op de lippen van de ander.
Afdrukken is het juiste woord hier. Een beetje goede kus is een stempel van de ziel en werkt bovendien als zegel, als be-zegeling van je gevoelens en als ver-zegeling van het object van die gevoelens. ‘I wanna kiss you all over,’ zong de uiterst kleffe groep Exile in 1978 op 06-toon en Millie Jackson zong het hun later nog eens volmondig na, en dat betekent behalve ‘ik kan je wel opeten’, en natuurlijk ‘ik wil je vooral dáár kussen’, óók: ‘van mij dit plekje onderaan je nek, van mij deze tepelhof, van mij deze navel en deze bijna onzichtbare pijl van haartjes naar beneden, van mij, van mij, allemaal van mij.
Maar bij het ‘afdrukken’ van een kus - als het moment waarop een kus pas echt materialiseert - moet ik vooral denken aan de fantastische gewoonte van veel vrouwen om onderaan een brief (of soms, nog mooier, 's ochtends op de badkamerspiegel) een lippenstift-afdruk van hun mond te zetten. Je ziet me nu even niet, maar mijn lippen heb ik hier gelaten zodat je via hen te allen tijde over mij kunt blijven beschikken, lijken ze met die gestolde kus te willen zeggen. Ik kan daar - net als naar de befaamde lijkwade van Turijn, de doek waarin het lichaam van Jezus werd begraven, en om dezelfde reden - uren naar blijven kijken. Alsof men er eindelijk in is geslaagd een verschijning uit de geesteswereld te fotograferen, en dan niet zomaar een stuk ectoplastisch tuingereedschap uit die contreien, maar de ziel van een geliefde. Sterker nog: als ik met die afdruk als negatief naar de Capi-Lux ga, kan ik over drie werkdagen haar hele lichaam in full-colour en op ware grootte weer in huis hebben.
Verreweg de meeste kussen in de popmuziek stammen uit de tijd dat een kus nog een kus was en niet per se een fuck hoefde voor te stellen. Er werd gekust in de drive-in, er werd gekust at the hop. Er werd gekust bij de voordeur en op de achterste rij van de bioscoop, er werd gekust in de auto, onder de tribune en op het zebrapad. Zolang ze niet gekust waren, waren alle jongens kikkers en alle meisjes Doornroosje. Sommigen werden liever nog geslagen dan niet gekust. Kussen als
| |
| |
slagroompunten, kussen als harde valuta. Het werd bezongen als het allerspannendste ter wereld en het was nooit nooit nooit genoeg: nog één kus, eentje maar, nee, nóg eentje wil ik er, toe, kom, ‘besame, besame mucho’.
Nu de fucks per minute in de hard core hip hop bijna niet meer te tellen zijn en de house-beats met de minuut krachtiger aandringen op een collectief orgasme, valt er met de huis- tuin- en keuken-kus weinig eer meer te behalen. De laatste die het probeerde en slaagde was Prince, maar zijn kokette Kiss is niet meer dan een gevriesdroogde dode vlieg die van het plafond op je wang valt, vergeleken bij de natte smak waarmee bijvoorbeeld Wilson Pickett in het tweede couplet van I Found A Love zijn KISS! als een met water gevulde plastic zak in je oor laat knallen.
Wat ‘kus’ (kiss, kuss) zo'n lekker woord maakt om te zingen, is dat de betekenis ervan besloten ligt in de klank. ‘Kssss’ is het geluid dat je maakt als je kust, en omgekeerd is ‘kus’ zeggen kus doen. Bij een echt goed kus-nummer komen de lippen van de zanger of zangeres die het woord ‘kiss’ in de mond neemt dan ook, als een vlinder van lippenstift, losgemaakt van het lichaam, smakkend vanuit de luidspreker door de lucht naar de luisteraar toegefladderd - zodat je een beetje moet blozen als je het hoort en je later, voor je de deur uitgaat, voor de zekerheid toch even in de spiegel gaat kijken of je geen rode vlek in je nek hebt.
Zo'n klinkende kus is onder meer te horen in One Kiss Led To Another van The Coasters, Whole Lotta Lovin' van Fats Domino, Smack Smack van Marvin & Johnny, If I Can't Have You van Etta James, Lying Woman van Little Caesar, Looking For A Kiss van de New York Dolls en Give Him A Great Big Kiss van The Shangri-Las. Maar de kroon wordt gespannen door de smakkerd die de doowopgroep The Flamingos in 1958 halverwege de ballad Lovers Never Say Goodbye op de wereld loslieten. Onze wegen scheiden zich nu, zingen ze - zo lijzig en slepend dat het lijkt alsof ze gehypnotiseerd zijn - maar een afscheid is dit niet. ‘Just kiss... me, dear...’ En dan verstomt alles, het beschaafde geroezemoes van piano-bas-drums-gitaar, de ‘oeoeoeoe’-huilende achtergrond-zang, het koeren van de leadzanger zelf: alles en iedereen houdt de adem in en tuit de lippen voor de ultieme pop-kus die kort daarop als een pistoolschot in het duister tegen de blinde muren van een eindeloze echo weerkaatst.
Als het waar is, dat ieder mens recht heeft op precies 24.000 kussen, lieg dan tegen mij over de stand en laat mij sterven met de kus van The Flamingos op de lippen.
|
|