het grapje dat hij ook iedere verjaardag maakte sinds ik, jaren daarvoor, het opschrift op de verhuiswagens van ‘Gebrs. de Klerk’ zo had uitgesproken.
Tante kwam binnen met de limonade. Ze zei dat ze geen tijd had om te gaan zitten. Zaterdagmiddag of niet, ze bleef een werktante. Sommigen zeiden dat ze werk zocht. Zeker is dat ze het vond. Vrouwenverenigingen, inzamelingsacties, bijbelverspreiding, ieder ogenblik dat vrij dreigde te komen werd vastgelegd, stevig verankerd in maatschappelijk nut. Voor verjaardagen van neven en nichten reserveerde ze twee of, in een bui van verspilling, drie kwartier. Zuinig en snel at ze het laatstovergebleven gebak, gezeten op de punt van de ongemakkelijke, laatstovergebleven stoel, ver van oom Charles.
‘Zo, jij boft maar, laat 'es zien wat je gekregen hebt.’ Ze vroeg het staande, klaar om weg te gaan. Ik liet haar het dikke boek zien dat ‘Houzee’ heette en vol verhalen stond. De bladen waren een beetje geel, maar er stonden wel platen in. Ik keek liever naar het andere cadeau. Het glom me tegen als een groot soort sigarenaansteker. Als je er met je duim op drukte, schoot er een groen diertje uit, dat er uitzag als een geribbelde slang, met een fel zig-zag streepje op zijn rug. Ik stond op en gaf Tante een vuurtje. Het dier schoot langs haar gezicht, viel terug, bijna in de limonade.
‘Prachtig, maar dat lijkt me meer voor buiten,’ zei Tante kort, met een blik op het gezicht van oom Charles, die naar buiten keek, vol aandacht voor de kapotgeschoten stadhuistoren.
‘En die mooie dingen krijg jij zomaar?’ ging ze verder. ‘Je bent toch niet jarig? Heb je je wel afgevraagd waarom je ze zomaar krijgt?’
Lastige vragen, daar was Tante goed in. Ik moest een antwoord vinden, en snel. Ik probeerde me alle cadeaus van oom Charles te herinneren.
‘Omdat ze niet van hout zijn,’ dacht ik hardop.
Oom Charles lachte met dichtgeknepen ogen en korte, hese keelgeluidjes, zijn bovenlichaam ging op en neer. Ik dacht dat het lang duurde, in ieder geval net zolang tot Tante, iets onverstaanbaars mompelend, terug wilde gaan naar de keuken.
‘Ach, dat is waar ook Trudy,’ zei hij plotseling op zijn gewone, vriendelijke toon, ‘als je straks boodschappen doet, denk je dan nog even om twee bossen nieuwe bloemen? En wil je dan misschien ook nog even langsgaan bij het kantoor van meneer de Boer. Hij zou nog wat voor me klaarleggen. Ik heb beloofd dat ik voor maandag nog een paar dingen zal bijwerken. En wat je belooft moet je doen. Wat jij?’
Hij keek mij even aan, ging verzitten, richtte zich enkele keren op, met zijn ellebogen steunend op de armleuningen van zijn fauteuil. Het antwoord haalde hem gemakkelijk in.
‘Moet u nu alweer op zaterdag en zondag voor de fabriek werken? U moet het me niet kwalijk nemen, ik heb het geloof ik al eens eerder gezegd, maar die meneer de Boer maakt gewoon misbruik van u. En de boodschappen heb ik al gedaan.’
‘O, dat wist ik niet. Nee, het is goed, dan doe ik het zelf wel even.’
‘Zo bedoel ik het niet. Dat zou wel mooi worden, als ik u de boodschappen liet doen. Ik ga wel. Zo ver is het niet. Zal ik dan daarna thee zetten?’
‘Je bent on-mis-baar, Trudy.’
Ze lachte, plotseling veranderend in een meisje dat onhandig is geweest en nu naar de grond kijkt, blij dat het kopje dat ze heeft laten vallen nog heel is. Terwijl ze verdween naar de keuken, raapte ik het slangetje op, drukte de veer zorgvuldig in zijn huls.
Ik was vaker in het huis aan de gracht geweest, meestal om berichten van mijn moeder over te brengen aan haar jongste zuster. Dan werd ik niet in de kamer aan de voorkant gelaten, maar via de tussenkamer, waar het grote portret tussen de twee vazen met bloemen op de schoorsteenmantel stond, naar de achterkant geloodst, waar de keuken was en Tante haar kamertje had.
Ik wist niets meer te zeggen en dronk mijn limonade op. Oom Charles dronk niets. Het was nog geen tijd voor de thee. Hij bestudeerde zijn gevouwen handen die hij op zijn knieën gelegd had. Hij