| |
| |
| |
Maurice Rieken
De ogen van het geloof
Op een koude zondagochtend, begin december, vier dagen geleden, stond ik in mijn kamer voor de spiegel boven de wasbak en staarde naar mezelf. Mijn mond bewoog ik zodanig op en neer dat mijn kaakspieren dwars door mijn huid heen leken te dringen. Ik betastte mijn gezicht dat ik niet meer kon zien, mijn adem had de spiegel beslagen... Nog steeds even dik, concludeerde ik, geen kuiltjes in mijn wangen, helemaal niets. Goh, het lijkt wel of er geen enkele ontwikkeling in zit.
Ik keerde me van de spiegel af, pakte een stoffen zwarte stoel, nam erin plaats en hoorde het mijn vader opnieuw tegen me zeggen, alsof hij in levende lijve in deze kamer aanwezig was, ik hem niet al jaren niet meer had gezien; net als mijn moeder overigens die, toen ik tien jaar oud was, op een dag plotseling was verdwenen, zonder dat ze nog iets van zich liet horen: - Wacht jij maar af, Robert Marks - altijd de volle naam - jij komt jezelf nog wel een keertje tegen! Ieder moment kan ik bericht van zijn overlijden krijgen, hij heeft een ernstige longaandoening hoorde ik van een familielid... Als er geen evolutie is, blijft alles hetzelfde, dacht ik...
Ik had de nacht ervoor gedroomd. Dat ik twee honden had, die ik was vergeten te voederen. Weken, maanden achtereen, moeten ze uit mijn hand geen eten hebben gekregen... O jee, ik heb ook nog honden, dacht ik op een avond toen ik voor de televisie zat, hoe zou het met ze gaan?... Ik liep naar het hok waar ik er eentje plat op zijn buik zag liggen; hij was mager en hij kermde, waarschijnlijk van de honger. Maar de ander zag ik aanvankelijk niet, totdat ik ergens vandaan een licht gegrom hoorde en daarna smakkende geluiden. Even verderop ontdekte ik hem, buiten het hok, liggend onder een struik, waar hij lag te kauwen op een bot.
- Dag lief hondje, ben je zoet geweest?, zei ik tegen hem, en ik aaide hem over zijn schattige snuit.
Hij kwispelde met zijn staart en rende weg. Ik volgde hem in de richting van de bosjes waar ik diep in de struiken het gehavende lichaam van mijn moeder zag liggen. Met opengesperde ogen keek ze me ijskoud aan.
- Ach, hondje, zei ik vriendelijk, terwijl ik hem vooroverbuigend op zijn rug begon te kloppen en hij mijn gezicht begon af te likken, ik dacht dat ik je vergeten was te voederen.
Nee, ik heb met mijn ouders nooit zo'n geweldige relatie gehad. Mijn vader heeft eerst lange tijd, toen dat nog mogelijk was, onder de grond gezeten, later op kantoor.
- Is vader nu in de grond?, informeerde ik eens bij mijn moeder, toen hij naar zijn werk was. (Af en toe nam hij een dag vrij, ging hij gewoon naar een vriendin. Dat wisten we toen nog niet.)
- Wel honderd meter diep, antwoordde ze trots.
- Waar al die lijken liggen?
- Natuurlijk niet, dat is weer een heel ander gat.
- Is dit gat dan plotseling opengebarsten of zo?
- Het is het gat van de mijn!, zei ze geïrriteerd.
- Maar in de grond is toch allemaal vuur, daar verbrand je toch?
- Houd je mond! Er is nergens vuur. Waarom zeg je van die vervelende dingen? Wil je ons soms nog banger maken?
| |
| |
Ze had nooit zo erg veel geduld met kleine kinderen. Ze was ook altijd erg negatief over alles. Wanneer ik bijvoorbeeld steken in mijn buik voelde, dacht zij dat ik kanker had. Dan riep ze in paniek uit: - O God, hij gaat dood!, hij gaat dood!, alles is verloren!... Ik heb eigenlijk helemaal niet zo'n leuke jeugd gehad maar al die uitgesponnen terugblikken daarover hebben weinig zin, want die maken het alleen maar mooier dan het in werkelijkheid was. En er valt nu toch niets meer aan te doen...
Ik zette de radio aan. Op geen enkel kanaal was er marsmuziek tegen depressies.
- Goedemorgen, klonk een stem, bij hoge uitzondering geen marsmuziek maar ditmaal een libretto van Rossini die, weest u niet ongerust, ook wereldberoemd is, net als Mozart en Newton, de uitvinder van de zwaartekracht.
Wat een nonsens, dacht ik.
Ik schakelde de radio weer uit en keek naar een lachende jongeman op een prent aan de muur. Een treurige lach. Over zijn gezicht liep een lichte schaduw die hem een koele emotieloze blik verschafte. Hij is nu wereldberoemd, door die prent is hij dat geworden. Maar of hij er lol aan heeft beleefd waag ik te betwijfelen.
We bevinden ons in een collectieve schijnwereld, een bescheiden groepje in een particuliere schijnwereld: de gekken voor het collectief. Maar ook die hebben hun positie in de wereld, zoals een element in het periodiek systeem... En wat is nou gek? Vele mensen zijn op het eerste gezicht afwijkend. Dat maakt het leven juist zo boeiend. Er zijn figuren die knallen in een restaurant twintig man neer. Om de kick, om verontwaardiging op te roepen, of anders uit verveling, want ook die wil in dit bestaan nog wel eens voorkomen. Je hoeft je maar een beetje anders te gedragen of je wordt al voor een idioot versleten.
Ik nam in de krant het nieuws van gisteren door. Een bericht op de voorpagina sprong in mijn oog, figuurlijk dan, over twee mensen, twee vrouwen nota bene, die hun dochtertje in open water hebben verloren, terwijl iedereen gewoon onverstoord bleef doorvissen. Ik was het niet dus die zijn kind heeft verloren, het aangrijpendste zegt men dat je in je leven kan overkomen, dat is mij nog bespaard gebleven, ik voelde me er desondanks geen spat beter onder...
Ik had omstreeks twaalf uur met Joey in de pub afgesproken. Hij heeft ruim een jaar naast mij achter de lopende band gestaan. Met nog twee anderen: een man die altijd een feloranje rafelige tuinbroek aan had bij wie we niet zo lang geleden voor een spotprijsje kerstbomen konden kopen en een kleine bruine jongen die op een Indiaan leek. Zoiets schept ook een band.
De hele dag keken we tegen dezelfde gezichten aan, met uitdrukkingen die we na een poosje in al hun dorheid konden uittekenen, inclusief alle haat en verbittering zoals die zichtbaar waren om de trekken van onze monden. Als scheuren in een muur, als een merkteken ingebrand, net als bij koeien dus, een monument van bestaan. Ook in de kantine zaten we op elkaars lip. Iemand die tijdens de pauze even op verhaal wilde komen, die zich over zijn toekomst wilde bezinnen - waartegen het kaartspel een doeltreffende remedie bleek te zijn en waar dan ook telkens dankbaar gebruik van werd gemaakt - was een ‘asociale’ en ‘dat slag’ konden ze nou eenmaal niet gebruiken, ‘makkelijk zat’.
We hadden niet alleen in de fabriek onze eigen plek maar daardoor ook buiten, in de maatschappij. Pas nu besef ik hoe aantrekkelijk dat eigenlijk is, al die duidelijkheid. Ja, verdomd, zoals het is, is het goed! Anders zou het allemaal wel anders zijn.
Aanpassing impliceert beweging. Zo gaat dat in de biologie: het soort dat zich het beste weet aan te passen houdt stand. Elke revolutie is in eerste instantie tegen de mensheid gericht, ik denk omdat ze zulk een destructieve uitwerking hebben.
Je kunt niet je hele leven voor alles maar blijven
| |
| |
wegvluchten. Je dient ook eens ergens te blijven. Een bestaan opbouwen, zoals andere mensen dat doen. Stel je eens voor, wanneer we met ons allen zouden gaan rondtrekken, wat een puinhoop het dan zou worden, lang niet zo ordelijk als alles nu geregeld is. Uiteindelijk valt er alleen in regelmaat te leven. Als je erin gelooft tenminste.
Maar er komt voor iedereen een keer een periode dat er niets anders meer rest dan het leven door de ogen van het geloof aan te zien... Donderdag, dat is nu precies een week geleden, heb ik ontslag genomen, ik wenste niet meer naar de fabriek terug te keren, ik wilde op zoek gaan naar iets anders...
Sneeuwvlokken zweefden op een lichte wind over straat. Het wolkenpalet toonde alle kleuren grijs. Ik hield mijn handen verborgen in de handschoenen van mijn hospita, die ik eens van haar had geleend maar vergeten was terug te geven. Het was kwart voor twaalf, ik was iets te vroeg van huis weggegaan.
Ik liep langs de fabriek. Uit de pijp werden dompige wolkjes de lucht ingeschoten. De omgeving was geheel verlaten, de trucks keken elkaar sombertjes aan. De rust gaf aan de omgeving iets lugubers of ze was overspoeld door een of ander groot onnoemelijk verdriet.
Ik heb er een mooie tijd gehad. Je wist precies waar je aan toe was, uiteindelijk draait het allemaal om discipline en orde. Eerlijk de kost verdienen, in andere woorden. Na pakweg veertig jaar ben je al verzekerd van een goed pensioen. (Je hoeft dan geen fluit meer uit te voeren en toch krijg je aan het eind van iedere maand geld op je rekening gestort - om hartstikke achterdochtig van te worden.) Dan heb je ook geen zorgen meer maar broodnodige gemoedsrust.
Maar natuurlijk moeten we er zelf iets van maken. Met hard werken kun je in het leven heel wat bereiken. Dat is al vaak genoeg bewezen. Hoeveel mensen bouwen bijvoorbeeld niet zelf een huis en metselen daar eigenhandig later nog een open haard in ook? Ik sla nog geen spijker in een muur.
Ik stak een straat over. Een statige personenauto, een oud model geloof ik, volgens het nummerbord heel wat jaren oud, uit een ander land zelfs, gleed voor me langs. Een blonde vrouw van in de veertig, schatte ik, keek in het spiegeltje van het dashboard en kamde zorgvuldig haar haren; al met al een vrij betekenisloos tafereel. Enige minuten later was ze alweer uit mijn gezichtsveld verdwenen...
De hele winter lang zitten in ‘Jimmie's pub’ aftandse oude mannetjes, in afwachting van de nieuwe jeu de boules competitie die in het voorjaar weer van start gaat. Ze zeggen nauwelijks iets tegen elkaar, ze drinken wel veel, terwijl ik juist van een goed gesprek houd, het liefst met ‘duiding’... De meeste mensen duiden niet graag. De ‘duiding’ is een ernstige aangelegenheid en met de oorlog is ook de ernst in rook opgegaan. Ernstige mensen zijn al helemaal niet geliefd. Gelukkig ben ik een jongen met een sterk geloof. Ik heb besloten niet al te oud te worden, maximaal zevenentwintig jaar, mocht u daar iets aan hebben tenminste... Joey was er nog niet.
De bakker, een lijvige man met de uitstraling van een leeg vat, zat er ook met zijn gezin. Hij maakte puffend het bovenste knoopje van zijn roodgeruite hemd los dat strakgespannen om zijn uitgedijde buik zat vastgeplakt. Het hemd was drijfnat van het zweet geworden als gevolg van de hitte en de drukte, die, nu Jimmie's pub geleidelijk aan vol begon te raken, alleen nog maar zou toenemen.
- We wachten al ruim een uur op de soep en broodjes die we hebben besteld, merkte hij verbolgen tegen me op, toen we oogcontact kregen.
- Dat zal wel door de drukte komen, antwoordde ik.
Ik verzonk in diepe, zo nu en dan zelfs sombere gedachten. Voor je van de honger sterft, verstrijken er zesenvijftig dagen en iedere dag die ervan voorbij trekt, begin je meer van het leven te houden. Toch is eten ook niet alles. Uitsluitend omdat je na
| |
| |
verloop van tijd zulk een afschuwelijke honger krijgt wanneer je het niet doet, geef je je eraan over. Na een aantal dagen kun je nergens anders meer aan denken; alles, het totale bewustzijn, wat je voelt en zo, is dan alleen nog maar op het verorberen van voedsel gericht. En je kunt er nog blind van worden ook, ook daar moet je steeds aan denken: als ik maar niet blind word, want blind worden is niet leuk: je ziet dan werkelijk niets meer!
Je gaat uit pure angst weer eten. Nog meer dan anders. Snoepen! Zo zit alles wat bestaat nou eenmaal in elkaar, uiteindelijk willen we toch leven. Het echte doodsverlangen kiest wel een andere methode; wat ik probeer maar me nooit lukt, is enkel het afleggen van overtolligheid. Als je springt, om lukraak maar eens iets te noemen, ben je in de lucht al dood, van de schrik, hetgeen wetenschappelijk is bewezen...
Hij trad binnen: paarse broek, wit overhemd en rode sportschoenen... Ik heb, nu ik gestopt ben met werken, alle tijd mezelf te vernietigen, dacht ik realistisch... Hij had rossig halflang haar, donkergroene ogen, een langwerpig apart gezicht, en was vrij mager... Het eigenaardige is dat je in je prille jeugd nog gelukkig kunt zijn in jezelf, maar op latere leeftijd, om niet ziek te worden, de liefde nodig hebt; liefde is geen luxe, wel een woord.
We dronken een onaangenaam soort bessenwijn: hij was lauw en er dreef een aantal hele bessen in rond. Joey vroeg of dat zo hoorde, met al die bessen erin. Ik antwoordde dat ik dit nog nooit eerder had gezien. Met een koffielepeltje schepten we ze eruit en legden ze in het midden van de tafel opdat ze er niet van af zouden rollen.
Joey woont nog bij zijn moeder. Bij familie wonen, helemaal bij je moeder, is betrekkelijk veilig. Die zetten je niet zo vlug aan de kant. Het eerste wat mijn hospita vroeg toen ze van mijn ontslag vernam, was waarvan ik in de toekomst mijn huur dacht te gaan ‘financieren’. Ze raadde me aan door te blijven werken, voor de huur. Jazeker, ze wilde haar huur per se blijven ontvangen! Ze was op dat punt voor geen rede vatbaar. Zo inhumaan en menselijk!
Regelmatig brengt mevrouw Henry, de moeder van Joey, een bezoek aan een ziener die haar de toekomst voorspelt en uiteraard precies zegt wat zij horen wil - hij verklaart ook dromen en spreekt met de doden. Op deze wijze, via de ziener dus, kan zij een praatje maken met haar man die jaren terug aan een hartinfarct is bezweken. U begrijpt, zoiets gaat erin als koek!
- Jullie stralen geen enkele levenslust uit, zegt ze regelmatig, jullie zijn ziek, jullie zielen moeten gereinigd worden!
Zijn we eens bij de ziener, hij woonde tegenover de kerk, in de vroegere woning van de pastoor, om haar een lol te doen, langsgegaan. Op een pleintje voor zijn huis stond een honderd jaar oude lindeboom die ze kort daarna hebben moeten kappen, omdat hij helemaal aan het afsterven was.
- Tsja, eindigde de ziener droef, toen hij zijn leven vanaf zijn geboorte had belicht - en wat een treurnis! - het komt zoals het komt, we doen er niets aan, we kunnen slechts lief en aardig voor elkaar wezen.
We bedankten hem hartelijk voor de thee en de koekjes, we wensten hem veel sterkte toe, dat hij het geloof niet moest loslaten, de hoop niet moest laten varen, etcetera. Hij had het niet slecht bedoeld, daar waren we het over eens.
- En wat zeiden die lui op de fabriek ervan, dat ik ermee gekapt ben?, vroeg ik.
- Niets, antwoordde Joey.
- Hoezo niets?
- Je wordt doodgezwegen.
- Doodgezwegen!, zei ik gepikeerd. Mooi is dat, misschien ben ik wel hartstikke ziek. Goh, wat is er toch bar weinig belangstelling voor de medemens heden ten dage.
Joey keek dromerig voor zich uit. Een babytje huilde. De kerkgangers waren inmiddels ook gearriveerd. Aangezien zij als laatste waren gekomen,
| |
| |
dienden zij met een staanplaats genoegen te nemen. Er werd soep en broodjes gegeten. Tevens nu door de bakker en zijn gezin. Ze spraken daarom niet meer met elkaar. Ik schepte nog een bes uit mijn nu lege glas naar boven die ik vervolgens in mijn mond stopte.
- Ik krijg altijd blossen op mijn wangen van die wijn, zei Joey, die net als ik zijn glas in een teug had leeggedronken.
- Ja, je ziet er inderdaad gezond uit, antwoordde ik... Ik slikte haar door; met een verwrongen gezicht kneep ik mijn ogen dicht...
Drinkend en pratend gaat een uur tamelijk snel voorbij. Plotseling hoorden we ergens achter ons onze namen noemen. Toen we daar niet op reageerden, hoorden we het nog eens. We keken om en zagen een aantal arbeiders van de fabriek zitten.
- Nu is het voor jou dus iedere dag zondag, merkte de man met de oranje tuinbroek tegen me op... Daarna zei hij tegen Joey: - Waarom kom je niet bij ons zitten?
- Omdat ik nu al hier zit, antwoordde Joey loyaal.
- Ik zie dat je ook op zondag die tuinbroek aan hebt, zei ik tegen hem.
- Dat moet ik wel, een gewone broek zakt namelijk van mijn reet!
Iedereen moest om hem lachen, waarschijnlijk door zijn openhartigheid. Ze bemoeiden zich verder gelukkig niet meer met ons. Een paarse ring die aan Joey's middelste vinger schitterde vormde een fraai contrast met de matte uitdrukking in zijn ogen. Flegmatieke handen bezat hij, nog niet aangetast door het zware vuile werk in de fabriek.
- Nog maar twee, zei ik tegen Jimmie die ons passeerde.
In een snellle beweging veegde Jimmie de bessen van de tafel en nam de twee lege glazen mee. Er werd gezongen. Er waren erbij die luid in hun handen klapten. De stemming zat er goed in. We hadden het eigenlijk uitstekend naar onze zin...
Dat ik niet zoals zij kon zijn, dat een beetje show onontbeerlijk was, wist ik al toen ik twaalf jaar was en ik op mijn kamer een soldaat nadeed die gewond neerviel, waardoor mijn vader, die toevallig kwam binnenlopen, zich bezorgd over mij ontfermde en aan mijn pols begon te voelen. Toen ik daarna opeens juichend opsprong en hij zag dat ik maar gedaan had alsof, werd hij kwaad en wilde hij me slaan. Maar iets weerhield hem ervan, de vrees waarschijnlijk, dat ik in duizenden stukjes uiteen zou kunnen vallen, hoopte ik.
We creëren logica. Als er niets bij voorbaat existeert, dus wij alles zelf moeten maken, dan bestaat er slechts logica in de logica en daar moet je weer in geloven, omdat het verzonnen is. Logica is metafysica; als het bestaat, als je wilt, dan is namelijk alles gelijk. Daarom is een vlak afgesneden stukje champignon zo zuiver en tijdloos... of pas gerold asfalt dat nog eventjes nasmeult...
- Zo nu en dan flitsen er beelden van vroeger voor mijn netvlies langs, bewegingsloze, op zichzelf staande plaatjes, razendsnel, in de tijd vermengd, soms in doffe fletse kleuren, vaak ook erg helder en de mensen kijken er wezenloos naar en al deze beelden drukken iets algemeens uit, iets dat van ons allemaal is, ons allen raakt, maar waarvan de werkelijke betekenis nimmer tot me wil doordringen en waarbij een sfeer wordt opgeroepen die teleurstelling, nog erger gelatenheid uitdrukt, me ervan bijblijft... kun je me nog volgen?
- Ach, zo zijn de dromen, zei Joey ongeïnteresseerd. Hij nam een slok van zijn wijn.
- Maar ik ben nu klaarwakker, ik lijk Pirosmani wel, die had dat toch ook, hij zag eveneens de meest vreemde dingen in beelden.
- Was dat die schilder die onder aan de trap woonde?, vroeg hij, naar zijn moeder wenkend die om haar heen kijkend de pub binnen kwam lopen... ja, hij was die man over wie wij een film hebben gezien, die zijn schilderijen weigerde te verkopen en daardoor uit bittere armoede in een ruimte
| |
| |
onder een trap moest wonen, wat een idioot!
- Wie woont onder aan een trap?, vroeg mevrouw Henry verwonderd. Zonder reden kwam ze ons gezelschap houden.
- Mensen die de huur niet kunnen betalen, antwoordde ik. Ze zijn in ieder geval beter af dan die, die in een doos op straat moeten liggen.
- Bah, wat akelig, kraaide ze, kunnen jullie dan nooit eens over iets vrolijks praten!
Ze kon zich soms akelig alleen voelen, vooral op zondagen. Joey bestelde voor haar een warme chocolademelk met een stroopwafel.
- We wonen natuurlijk allemaal op straat, ging ik verder, alleen hebben de meesten muurtjes om zich heen gebouwd. Let wel, huizen zijn niet meer dan muurtjes op straat, echter voor de waardigheid maakt het een enorm verschil.
We kregen het over de voordelen van een eigen huis. Dan hoef je tenminste geen huur meer te betalen.
- En de vaste lasten dan?, sputterde mevrouw Henry tegen. Denken jullie nou werkelijk dat je met een eigen huis geen vaste lasten meer hebt? Dan zullen jullie van een kouwe kermis thuiskomen! De vaste lasten bij een eigen huis zijn gigantisch!
Ze begon de vaste lasten op te noemen. Over belastingen en verzekeringspremies. Er waren nu twee babytjes tegelijk begonnen te huilen. Kleine babytjes zetten grote kelen op. Met een half oor luisterden we een lange tijd naar mevrouw Henry die al vlug overstapte op handoplegging en Oosterse mystiek. Ondertussen namen we steeds grotere slokken van de zure bessenwijn.
Toen ze was uitgesproken, drie kwartier later, stond ze op. Ze noemde een tijd. Joey diende om uiterlijk vijf uur thuis te zijn, voor het eten, bleek. Ze verliet de zaak. De rekening liet ze aan ons...
Het was drie uur voorbij. Ik keek naar een peuter met een luier om die tussen de tafeltjes en krukken door waggelde. Hij brabbelde iets onverstaanbaars.
- Alles staat met elkaar in verband, doceerde ik... wel beschouwd gaat het om de eerste tien en de laatste tien zinnen die de mens uitspreekt. De laatste tien verwijzen naar de eerste tien, en andersom... weet je trouwens wat echt belangrijk is? Het karakter! Vergeet identiteit en hetgeen we gemeenschappelijk bezitten, daar hebben we ook al niets mee te maken, enkel de verschillen tellen. Het besef dat we ieder moment door elkaar vermorzeld kunnen worden is leuk meegenomen, maar meer ook niet, op den duur werkt dat zelfs alleen maar tegen je.
Een jongetje van een jaar of negen zat met zijn vader en moeder aan een tafeltje naast ons; hij snoepte van een rolletje drop.
- Kijk maar uit dat je dadelijk geen buikpijn krijgt, zei ik tegen hem, ik ben daar eens vreselijk ziek van geworden!
- Ach, laat die kinderen toch, zei Joey lachend; opnieuw gaf hij een bestelling door.
Hij was verlegen in de rokken van zijn moeder weggekropen. Vanuit deze relatief veilige positie bleef hij me de rest van de middag in de gaten houden. Misschien wilde ik hem wel beetpakken, wist hij veel.
Er was een verkoper aanwezig die ansichtkaarten sleet waarop een heel ander leven stond afgebeeld. Hij was nu bij ons tafeltje aanbeland.
- Wij hoeven ditmaal geen, zei ik.
Hij overhandigde me toch een prent. Een magere boer in bukkende houding trok een knol uit de grond, een potige boerin stond erbij en keek ernaar. De einder die aardedonker was suggereerde een naderend onweer of iets onheilspellends dat zou kunnen gebeuren. Ik gaf hem weer aan hem terug.
- Sorry, het platteland trekt me niet zo, zei ik.
- Je weet niet wat je mist, zei hij.
- Goed, geef hem dan maar.
- Dat is dan een gulden en vijftig cent.
Ik gaf hem het geld en propte daarna de kaart dubbelgevouwen in het zakje van mijn hemd.
| |
| |
- Jij laat je ook alles aansmeren, he, zei Joey, en geringschattend schudde hij met zijn hoofd...
‘Gelukkig zijn’ heeft zeker ook iets met blindzijn te maken. Ik kneep mijn ogen dicht en zag door een nauwe spleet een lange magere vrouw lopen van slechts enkele centimeters hoog, mijn moeder kon ze dus niet zijn. Ze liep door een verlaten ruimte, haar handen minzaam ineengevouwen voor het gebed.
- Oh, God, prevelde ze, we wassen onze handen in onschuld, ontmoeten vriendelijke mensen met de beste bedoelingen, maar vanwaar toch dat ineengedoken zitten wanneer het even anders loopt als we hadden gewenst, zonder kracht, zonder inspiratie, zonder ook maar iets?
Het wordt met mij alsmaar gekker, concludeerde ik, toen ik mijn ogen opende.
- Ah, daar hebben we hem, slaakte Jimmie, die zich een weg door de menigte begon te banen, het werd tijd!
Ik zou het wel weten met die alcohol wanneer ik er niet zo ziek van zou worden; dan zou ik er beslist verslaafd aan raken: de hele dag met een fles naast je bed, luisterend naar de muziek van een groot componist en je uitsluitend gelukkig voelen. De gezichten op het plafond zullen dan vanzelf verdwijnen, net als het geheugen... Wanneer zoiets toch mogelijk zou zijn! Maar het zijn illusies, jongen!... Waandenkbeelden! Hersenschimmen!... Telkens weer zal ik iets nieuws moeten verzinnen.
Een man in een lange zwarte regenjas was binnengekomen; die dag wat later dan normaal. Ongevraagd tapte Jimmie een biertje voor hem nadat hij zijn jas had aangenomen en achter de bar had neergelegd. Een kruk werd voor hem vrijgemaakt... Hoe lang kwam hij al in Jimmie's pub? Twintig jaar, dertig jaar?... Een vaste klant, en een stevige drinker, daarom mocht Jimmie hem zo graag, hoewel hij zonder probleem, zoals vandaag, enkele uurtjes oversloeg voor een begrafenis van een vriend, meestal een oude strijdmakker.
- De vervliegende zaken in het leven, merkte hij dan onbekommerd op, daar draai ik mijn hand niet meer voor om.
Alle regenwolken dreven voorbij. En langzaam vervloeide zo deze middag het vervliegende...
- Ik ben benieuwd wat je nu gaat doen, zei Joey.
Een onbarmhartige straffe wind jakkerde langs onze gezichten toen we Jimmie's verwarmde pub hadden ingeruild voor de kilte van de straat.
- Ik ook.
- Waar moet je van leven.
- Ach, zonder toekomst geen zorgen.
Ik voelde me duizelig, alsof ik ieder moment kon omvallen. Ziek word je ervan.
- Kun je niet bij je ouders terecht?
- Schei uit over mijn ouders, die hebben me niets dan rottigheid bezorgd. Trouwens, met mijn vader kan het ieder moment zijn afgelopen, stoflongen door de mijnen... Ik stond abrupt stil... Was dat nou een krekel die ik hoorde?, vroeg ik.
- Zal wel een kat geweest zijn. Krekels heb je geloof ik niet in de winter.
- Wat weten wij toch ongelooflijk weinig van de natuur, he? Onthutsend gewoon. De schuld van onze ouders, we hebben niets van ze geleerd. Ik heb er in ieder geval alleen maar allerlei psychische complexen van meegekregen.
We liepen door. Mijn adem steeg als kringetjes lucht ten hemel.
Ik voelde dat ik de controle over mijn ledematen voor een gedeelte aan de wijn was kwijtgeraakt.
- Luister eens Joey, zei ik op plechtige toon, terwijl ik, zeer wonderlijk gezien mijn fysieke toestand, als een sculptuur van Rodin bleef stilstaan, je moet altijd iets geven in het leven, en als je geeft, dan wil je dat ook! Simpel, he?... Voor een Giacometti was ik nog niet voldoende opgeschoten - eerlijk is eerlijk.
Het leven is de moeite waard geleefd te worden.
Ik moet mezelf vernietigen, wil ik niet door anderen vernietigd worden, denk ik soms... Zeker,
| |
| |
‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk’, maar ik blijf erbij, dat het fijn is dat Hij er is, ook al was de mens Hem voor.
Zwijgend liepen we verder. Joey loopt altijd met me mee tot aan de voordeur van het huis waar ik een kamer huur, want dat is toch op zijn weg.
Ik probeerde me er een voorstelling van te maken hoe broodmager ik er na verloop van tijd uit zou komen te zien. Mijn ribben steken dan vast als dolken uit mijn lichaam, dacht ik. Ik hoopte dat ook mijn botten zouden vermageren. Dit langdurige proces zou wel vergezeld gaan van maagkrampen, hoofdpijnen, duizelingen en allerlei psychische stoornissen, las ik in het vierde, overigens geheel herziene deel van de medische encyclopedie - maar je moet er natuurlijk iets voor over hebben. Alleen de ziel dient over te blijven. De ziel is het geloof en het geloof is positief, met nog een hoop andere prietpraat. (Geloven is zeer fijn, aangezien dat het leven is, etcetera.)
Morgen ga ik er echt aan beginnen. Lang genoeg geluierd! Ik had vandaag niet moeten eten.
Bij mijn woning merkte ik nog tegen Joey, voordat we definitief afscheid van elkaar namen, op, dat ik het zo eigenaardig vond dat je je in de stad tussen alle mensen verlatener voelt dan daarbuiten, dat als de mensen zijn verdwenen, tevens de eenzaamheid haar vlucht heeft genomen: dat dus niet het alleenzijn, maar de nabijheid van anderen de oorzaak moet zijn van het soms zo navrant beroerde gevoel dat je herkent in wat deze mensen onder ‘isolement’ verstaan. Doch dit was louter een verdwaalde opmerking die er zomaar tussendoor vloog, slechts een losse fladder, zoals praktisch alles eigenlijk...
|
|